N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
1848: Thorbeckes grondwet?
gewijzigd, column van Dr. Mathijs van de Waardt
Dat de liberale grondwet van 1848 het werk van Thorbecke was, is in de parlementaire geschiedenis breed aanvaard. Historici hebben zo nu en dan wel gewezen op de rol van anderen bij de totstandkoming van deze belangrijke constitutionele herziening, maar deze nuance komt in de wat meer populaire historische werken niet naar voren. De rol van één man, Dirk Donker Curtius, is weliswaar opgemerkt in een enkele bijzin of een voetnoot in historische studies, maar nooit systematisch onderzocht.
Toch is dat onterecht. Thorbecke was weliswaar voorzitter van de grondwetscommissie, maar toen hij op 11 april van dat jaar het voorstel presenteerde, was zijn rol de rest van het jaar uitgespeeld. De commissie was het over de belangrijkste uitgangspunten van de nieuwe grondwet snel eens en besteedde meer tijd aan de vraag wie de nieuwe ministers moesten worden. Toen Thorbecke alweer in Leiden zat, had Donker Curtius als minister van Justitie een sleutelpositie verworven.
Nadat Donker Curtius had afgerekend met de conservatieve ministers in het kabinet en met behulp van de koning de grondwetsvoorstellen langs de Raad van State kreeg, begon zijn eigenlijke werk: de verdediging van de voorstellen in de Tweede en Eerste Kamer. De oude grondwet schreef voor dat de beide Kamers de ontwerpen twee keer moesten aannemen. Bij de tweede lezing was de Tweede Kamer zelfs uitgebreid naar het dubbele aantal leden. Ook moesten allebei de Kamers bij die tweede lezing met een meerderheid van drie vierde vóór de herziene grondwet stemmen.
Omdat het parlement nog onder de oude grondwet was samengesteld en overwegend conservatief was, zag Donker Curtius dat hij water bij de wijn moest doen. De grondwet, die op 3 november 1848 van kracht werd, verschilde op veel punten van het commissieontwerp. Ten opzichte van het voorstel had het aangenomen ontwerp twaalf nieuwe artikelen, terwijl drie artikelen waren geschrapt. Van de resterende 187 artikelen was ongeveer een derde inhoudelijk gewijzigd, evenzoveel tekstueel aangepast en slechts een laatste derde ongewijzigd aangenomen.
Thorbecke vond dat gemarchandeer met 'zijn' ontwerp ondertussen maar niets. In een vileine brochure die hij in augustus 1848, nog voor de behandeling in de Kamers, uitgaf, veegde hij de vloer aan met hetgeen de ministers van het voorstel hadden gemaakt. Hij sprak over een 'offerfeest van politische overtuigingen'. Eind 1848 was hij ervan overtuigd dat dit niet zijn grondwet was.
Nergens komt Thorbeckes afkeer van het ontwerp duidelijker naar voren dan bij de bepalingen over de Eerste Kamer. Als lid van de commissie wilde hij deze het liefst afschaffen, maar verloor het pleit van zijn collega’s, die – met name Donker Curtius – een senaat naar Belgisch model wilden. De Eerste Kamer zou net als de Tweede Kamer direct gekozen worden, maar door een kleiner deel van de bevolking, dat meer belasting betaalde.
Tijdens de behandeling van het grondwetsontwerp in het parlement zag Donker Curtius dat twee direct gekozen Kamers velen toch te ver gingen. De conservatieve Kamerleden bleken als de dood voor te veel directe volksinvloed. Donker Curtius deed water bij de wijn. Samen met een getrouwe ambtenaar vond hij een middel om naast de democratie en de monarchie ook de aristocratie een plaats in het systeem te geven. De Eerste kamer zou net zo gekozen worden als de Tweede Kamer vóór 1848: door Provinciale Staten van de elf provincies in Nederland. Zijn strategie werkte. De beide Kamers gingen – ternauwernood – akkoord met de herziening.
Thorbecke had zich nooit kunnen verzoenen met zo’n compromis. Hij noemde de Eerste Kamer ‘zonder grond en zonder doel’. Donker Curtius verdedigde ondertussen de senaat, die volgens hem ‘een dam’ vormde tussen de directe vertegenwoordiging van het volk en de regering. Zijn woorden, dat het nut van de Eerste Kamer niet was gelegen in het stichten van het goede, maar in het voorkomen van het kwade, zijn sindsdien vaak herhaald. Aan Donker Curtius hebben we het dus te danken dat de Eerste Kamer al 171 jaar, en op 27 mei weer, door Provinciale Staten wordt gekozen.
Maar als Thorbecke de grondwet in 1848 niet claimde, wie dan wel? Aan het eind van dat jaar vonden de eerste directe verkiezingen plaats. Thorbecke maakte van de gelegenheid gebruik om zijn vertrouwelingen, veelal oud-studenten, op verschillende plaatsen gekozen te krijgen. Met hen kreeg hij de mogelijkheid om in de nieuwe wetten die de grondwet vereiste zijn standpunten verwezenlijkt te zien. Donker Curtius verdween snel van het toneel, onder meer door pesterijen van de Thorbeckianen.
Naar mate hij er beter in slaagde om de grondwet in zijn zin uitgelegd te krijgen, claimde Thorbecke deze in de twee decennia na 1848 steeds meer. Hij was dan weliswaar niet de man die de grondwet door het parlement loodste, in de uitwerking ervan, met name in de rol die het parlement zichzelf tussen 1848 en 1868 toe-eigende, speelde hij een centrale rol. De man die verantwoordelijkheid droeg voor de totstandkoming ervan was iedereen ondertussen evenwel vergeten.
Mathijs van de Waardt promoveerde op 3 april jl. op een biografie van Dirk Donker Curtius. De biografie is opgenomen in de top 10 politieke biografieën van www.politiekeboeken.com.