N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Regio-afgevaardigden
De Groningse gaswinningsproblemen komen al enige tijd regelmatig terug op de agenda van de Tweede Kamer. Enkele woordvoerders bij dit 'gasdossier' (PvdA'er Henk Nijboer en SP-lid Sandra Beckerman) hebben een directe band met de provincie, maar voor het merendeel van de woordvoerders is dat niet zo. Wel zijn er sinds de verkiezingen relatief veel Groningse Tweede Kamerleden (namelijk ook bij VVD, CDA, D66, GroenLinks en ChristenUnie). Daarmee komt de vraag op of aan regionale vertegenwoordiging een bijzondere betekenis kan worden toegekend.
Feit is dat iedere 'regio' altijd wel een 'eigen' vertegenwoordiger heeft, al kwam en komt Zeeland er soms wat bekaaid af (nu twee leden). Er waren echter tijden dat ook die provincie beter bedeeld was. Toen speelden bijvoorbeeld kwesties als de veergelden, de visserij (in relatie tot de Deltawerken) en de veiligheid. Maar toen in de jaren zeventig de mogelijke afsluiting van de Oosterschelde ter discussie stond, was de PvdA'er Peter Roels de enige Zeeuw onder de woordvoerders.
In de naoorlogse jaren - en zeker vanaf de jaren zestig - speelden regio's een prominente rol in het economische beleid. Stimulering van economische activiteit in de perifere gebieden was lange tijd een speerpunt van opeenvolgende kabinetten. Het kabinet-Marijnen kwam in 1964 al met een nota over industriespreiding. Het kabinet-De Jong bracht een nota uit over de economische ontwikkeling van het Noorden des Lands, diverse kabinetten bevorderden voorts de spreiding van rijksdiensten en er kwam een Perspectievennota Zuid-Limburg. De tegenwoordige klacht dat Groningen wel alle lasten van de gaswinning kreeg maar nooit de lusten, is in dat licht niet geheel in overeenstemming met de werkelijkheid.
Partijen hechtten mede vanwege specifieke regionale onderwerpen van ouds aan enige regionale spreiding. In de periode 1971-1994 kende de PvdA zelfs een stelsel van lijsten met regionale kandidaten. Zo werd verzekerd dat er altijd twee of drie Groningers, Friezen, Limburgers etc. in de fractie zaten. Het kwam soms wel voor dat een 'westerling' op een lijst buiten de Randstad werd geplaatst. Jan Pronk werd in 1986 bijvoorbeeld via de Limburgse lijst gekozen. Die afgevaardigde werd dan wel geacht specifiek op de belangen van dat 'gewest' te letten. Eerder had de KVP altijd al regionale lijsten, waaronder één voor Limburg. En VVD en later CDA stelden weliswaar één lijst op, maar in de kieskringen kwamen zij met lijsten waarop regionale kandidaten een prominentere plaats hadden. Voor CHU en ARP gold dat zij altijd plaats inruimden voor een Groninger, Fries en Zeeuw. Het verzekerde hun kiezers van 'eigen' afgevaardigden. Een sterke regionale betekenis had ook de kandidatuur van de Groninger Fré Meis, die in zijn provincie een vooraanstaande CPN'er was.
Kiezers willen graag herkenbare afgevaardigden. Mogelijk verwachten zij ook dat die Kamerleden regionale kwesties kunnen aankaarten en ook daadwerkelijk in het bijzonder opkomen voor 'hun' provincie. Dat gevoel leeft wel veel sterker aan de randen van het land dan in de westelijke provincies. Het wordt nog klemmender als er achterstelling wordt vermoed. Toch is het de vraag of de betekenis van regio-afgevaardigden allereerst ligt bij directe belangenbehartiging. In de jaren vijftig en zestig was het prettig dat Zeeuwse Kamerleden van verschillende partijen gezamenlijk konden pleiten voor verlaging van de tarieven van de veren over de Westerschelde. Het staat niet vast dat die aandacht er ook niet zou zijn gekomen als er geen Zeeuwen in de Kamer hadden gezeten.
Nu er alleen nog middelgrote partijen zijn, is spreiding van afgevaardigden over het land veel lastiger dan voorheen. Regionale spreiding is één van de aspecten waarmee bij de kandidaatstelling rekening moet worden gehouden. Andere zijn: man/vrouw, jong/oud, ervaren/onbevangen, stad/platteland, autochtoon/nieuwkomer en daarnaast is specifieke dossierkennis gewenst. Dat regionale vertegenwoordiging er dan soms wat bij inschiet, is verklaarbaar. Vraag is of een betrekkelijk geringe vertegenwoordig van bijvoorbeeld Friesland (2 VVD'ers en 1 bij GroenLinks en CDA) echt diep wordt gevoeld. Dat zal pas echt het geval zijn als er heel specifieke Friese kwesties spelen. Maar ook die kunnen natuurlijk best door niet-Friezen worden geagendeerd.
Betekent dat dan dat ik regionale vertegenwoordiging niet belangrijk vind? Dat is weer te kort door de bocht. Het is goed als er zo veel mogelijk 'herkenbare' Kamerleden zijn en dat alle delen van het land zich vertegenwoordigd voelen. De betekenis van regionaal gebonden afgevaardigden is vooral psychologisch. Ondervertegenwoordiging van regio's kan toch als probleem worden ervaren. In dat opzicht mogen partijen - en alleen zij kunnen daar iets aan doen - dat aspect niet te veel veronachtzamen.