Koningshuis en sport: al twee eeuwen een gouden combinatie

Marjet Derks is als sporthistorica verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen.

De veel becommentarieerde aanwezigheid van koning Willem-Alexander bij sportwedstrijden - zoals in Rio - heeft behalve met zijn eigen voorliefde ook met een lange traditie te maken.

Versteviging

Koning Willem I zag al het symbolische en representatieve belang in van sportwedstrijden voor de versteviging van de banden tussen vorst en volk. Vanaf zijn troonsbestijging verschenen hij en zijn hele gezin bij sportieve volksvermaken. Bij wedstrijden in mastklimmen en hardlopen bij paleis Het Loo in 1816 bijvoorbeeld, reikten zowel de koning als zijn oudste dochter Marianne de prijzen uit. Het geheel werd omlijst met muziek en gezang waarbij zowel het Wilhelmus als het God save the King klonken.

Toen het koninklijk gezelschap de feestelijkheden verliet, klonk er gejuich op ‘der hoogst voldane Ingezetenen’. Het was voor het volk een ‘zeldzaam’ genoegen, aldus het commentaar in de Arnhemsche Courant, om de koninklijke familie ‘in de genoeglijkste stemming bij de anderen te zien en, onbelemmerd, te kunnen aanschouwen’.

Dergelijke ervaringen zetten de toon voor een structurele aanwezigheid en zichtbaarheid van Oranjes bij wedstrijden en in verenigingen. In 1823 reikte Willem I tijdens een harddraafwedstrijd in Leeuwarden een Gouden Zweep uit en stelde hij jaarlijks 500 gulden voor de wedstrijd te beschikking.

Zijn opvolgers Willem II en Willem III zetten deze traditie voort. In 1839 werd de eerste koninklijke sportvereniging opgericht, The Royal Loo Hawking Club, waarvan prins Alexander president werd. Het was het begin van een hele serie beschermheerschappen van handboogschutterijen (Willem II en Willem III), yacht clubs(prins Hendrik, zoon van Willem II) en roei- en zeilverenigingen (Willem III). De Oranjes waren bij wedstrijden, overhandigden prijzen en prezen de winnaars. Willem II had trouwens tijdens zijn Pruisische opvoeding een voorliefde voor het turnen ontwikkeld en liet ook zijn zonen in Brussel leren turnen en schermen.

Imago en toenadering

Ook koningin-regentes Emma woonde enkele malen roeiwedstrijden op de Amstel bij. Toen in 1892 de Internationale Sport- Visscherij- en Paardententoonsstelling in Scheveningen plaatsvond, greep ze de gelegenheid aan om de imagocampagne rond haar jonge dochter Wilhelmina kracht bij te zetten. Als beschermvrouwe bezochten ze samen de waar boven de hoofdingang een spandoek hing met ‘Leve koningin Wilhelmina!’ Het was het begin van een toenadering, want bij de inhuldiging van die laatste in 1898 vonden sportdemonstraties op Clingendael en in Amsterdam plaats en kreeg de jonge vorstin namens de georganiseerde sport een Nationaal Sportalbum overhandigd.

Dat koningin Wilhelmina dertig jaar later afwezig was bij de openingsceremonie van de Olympische Spelen van 1928 in Amsterdam had dan ook niet te maken met haar afkeer van sport. Het lag aan het feit dat de organisatie vergeten was haar te polsen over de datum. Haar echtgenoot prins Hendrik (die ook al bij de Winterspelen in Sankt Moritz was geweest) nam de honneurs waar, al reikte ook de vorstin medailles uit (bijvoorbeeld het zeilgoud aan prins Olav van Noorwegen) en woonde ze de slotzitting bij.

In Wilhelmina’s voetsporen waren ook haar dochter Juliana en kleindochter Beatrix frequente eregasten bij nationale en internationale sportwedstrijden, al staken hun echtgenoten hen in actieve sportliefde naar de kroon. Prins Bernard had zelfs bijna meegedaan aan het paardrijden tijdens de Olympische Spelen van Londen in 1948.

Maar de waarschijnlijk meest succesvolle sportprofilering van een lid van het Koninklijk Huis vond gewoon op straat plaats. Dat betrof de deelname van prins Claus aan de Nijmeegse Vierdaagse in 1967. Het was een jaar na zijn geruchtmakende huwelijk met kroonprinses Beatrix en hoewel het stof daarvan wat was neergedaald kon zijn imago nog wel een zetje gebruiken. Dat de prins-gemaal vier dagen lang tussen de andere wandelaars afzag had een ongekend populariteitseffect waartegen zelfs het optreden van zijn zoon in de Elfstedentocht van 1986 bleek afstak.

Overigens hadden al deze Oranjes het van geen vreemde. Op het Haagse Binnenhof markeert een koperen plaquette de plaats waar tussen 1500 en 1650 de ‘Caetsbaan van de Prinsen van Oranje’ stond.