N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
De Tweede Kamer na het vorige referendum
Bert van den Braak, parlementair historicus Parlementair Documentatie Centrum Universiteit Leiden
Een dag na het referendum over de goedkeuringswet voor het grondwettelijk verdrag voor de Europese Unie (Europese Grondwet) debatteerde de Tweede Kamer over de uitkomst van de volksraadpleging. Het kabinet liet al onmiddellijk - nog voor de Tweede Kamer had gesproken - weten zich neer te leggen bij de wens van de kiezers. Het wetsvoorstel over de goedkeuringswet zou worden ingetrokken. De meeste partijen hadden overigens tevoren al laten weten de uitslag van het referendum hoe dan ook te zullen respecteren. Gezien de opkomst van boven de zestig procent was er geen reden om daar op terug te komen.
Dat weerhield de Tweede Kamer er niet van op 2 juni 2005 een uitvoerig debat te houden over de utkomst van het referendum, waaraan van de zijde van Kamer vrijwel alle fractievoorzitters deelnamen (alleen de SP had Harry van Bommel als woordvoerder). Namens het kabinet voerden minister-president Balkenende en minister van Buitenlandse Zaken Bot het woord.
Algemene conclusie was dat uit de uitkomst van het referendum bleek dat er sprake was van een kloof. De uitslag was immers tegengesteld aan die van de opvatting van de (meerderheid van de) Tweede Kamer. Veel woordvoerders stelden dat de ontwikkelingen bij de Europese samenwerking te snel waren gegaan. Het ging dan met name om de invoering van de euro en de uitbreiding in 2005 met tien nieuwe lidstaten. De Grondwet op zich, maar ook symbolen als vlag en volkslied, had bij burgers de indruk gewekt dat er sprake was van ontwikkeling waarbij nationale soevereiniteit steeds verder op de tocht kwam te staan.
Een brug te ver
PvdA-fractievoorzitter Bos zei: "Iedereen wil een slagvaardig Europa en een herkenbaar Nederland, maar niet op deze manier." Zijn VVD-collega Van Aartsen vatte het aldus samen: "De kiezer heeft op rationele gronden een uitspraak gedaan. Volgens De Hond heeft 31% dat gedaan op basis van de inhoud van de grondwet en 60% uit zorg over ontwikkelingen binnen de Europese Unie. Wij kunnen nu concluderen dat dit verdrag een meerderheid van de Nederlanders een brug te ver was."
Voor D66-fractievoorzitter Dittrich stond echter de democratische winst voorop. Hij zei: "Eén ding is zonneklaar: de grote winnaar is de Nederlandse bevolking. Er is echt democratische winst geboekt. De hoge opkomst van bijna 63% geeft de betrokkenheid van de Nederlanders aan bij het referendum. Ik zag gisteren of eergisteren een oudere man op de tv die zei: eindelijk wordt mij wat gevraagd. Ik denk dat dit echt de kern is."
De tegenstanders van de Grondwet waren niet alleen tevreden, maar vonden ook dat een pas op de plaats moest worden gemaakt. Ronduit triomfantelijk was Geert Wilders (toen nog als ex-VVD-dissident een eenling in de Kamer). Hij constateerde: "Voorzitter. Wat was het gisteren toch een prachtige dag! (...) Een grote meerderheid zei nee. Ik ben trots op de Nederlandse kiezer, want hij zei nee tegen de Europese grondwet van de Brusselse elite, die lichtjaren verwijderd is van de gewone man en vrouw."
De vraag of moest worden voortgegaan met de goedkeuringsprocedure stond niet meer ter discussie, al leefden er wel vragen over 'hoe nu verder'. De gedachte van de voorstanders van de Grondwet ging allereerst uit naar heronderhandelingen. Niet zonder betekenis was dat inmiddels ook in Frankrijk de Grondwet was afgewezen. Wel moest nagedacht gaan worden over welke kant de EU op moest gaan en hoe de burgers daarbij blijvend konden worden betrokken.
In (maatschappelijke) discussie
ChristenUnie-fractievoorzitter Rouvoet (tegenstander van de Grondwet) zei: "(...) de regering [zal] met een nieuwe visie op de toekomst van de Europese samenwerking moeten komen. De nu aangebroken periode van bezinning moet daarvoor benut worden. Het is absoluut noodzakelijk, ook in mijn benadering, om daar hoe dan ook de bevolking bij te betrekken. De boodschap van gisteren wat betreft de richting is helder: een beperkter, minder ambitieus Europa dat zich richt op zijn kerntaken, geen voortdurende uitbouw van de Europese instituties en concentratie van macht en bevoegdheden in Brussel en een daadwerkelijke zelfbeperking. Wij moeten bezien of huidige taken die in Brussel worden behartigd terug kunnen naar het nationale niveau."
Halsema (GroenLinks) bepleitte in eerste instantie een parlementaire enquête naar de toekomstige Europese samenwerking, maar regeringspartijen VVD en CDA wezen dat al onmiddellijk af. Ruimer was de steun voor een brede maatschappelijke discussie. Dat sloot aan bij de woorden van CDA-fractievoorzitter Verhagen, die had gezegd: "Europa moet de bevolking meer bij die besluiten betrekken. Dat is dus blijkbaar ook niet gebeurt in de Conventie waar vertegenwoordigers uit de verschillende nationale parlementen en verschillende vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties zaten, terwijl dat juist het doel van de Conventie was".
Premier Balkenende deelde die visie. Hij zei: "De conclusie die wij moeten trekken, is dat wij met elkaar een debat zullen moeten hebben over hoe wij verder willen met Europa. Voor een antwoord op de vraag of wij niet verder moeten gaan met het Verdrag van Nice of dat wij andere oplossingen moeten vinden, hebben wij elkaar nodig. In dit licht wijs ik op de opmerking van de heer Bos en de heer Van der Vlies dat het jakamp en het neekamp op het ogenblik in een nieuwe fase terecht zijn gekomen waarin zij gezamenlijk in debat moeten gaan over de vraag hoe zij met elkaar vooruit kunnen."
De Tweede Kamer verenigde zich na het debat - en nadat een motie-Wilders van wantrouwen was verworpen - met een door Van Bommel samen met Verhagen, Herben (LPF), Halsema en Rouvoet ingediende motie, waarin de wens werd geuit het opzetten van een maatschappelijk debat ter hand te nemen. Het presidium van de Tweede Kamer moest daarbij het voortouw nemen. Het debat moest gaan over de wijze waarop verder kon worden gegaan met de Europese samenwerking, omdat afwijzing van de Grondwet niet tot de conclusie had geleid dat de samenwerking in de EU op zich werd afgewezen. Alleen de VVD-fractie stemde tegen die motie.
Op 19 september bracht het presidium een brief uit over de Nationale Europa Discussie 2004-2005, waarin uitwerking van dat debat werd aangekondigd. Er kwam een werkgroep onder voorzitterschap van PvdA-Tweede Kamerlid Hamer. Die werkgroep constateerde echter na een paar weken dat er geen meerderheid was voor een maatschappelijk debat. Op 11 oktober 2005 was de Nationale Europa Discussie al ter ziele.