N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Het ministerie van Veiligheid en Justitie: honderdduizend bananenschillen per dag!
Roel Bekker was van 1998 tot 2007 secretaris-generaal van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van 2007 tot 2010 secretaris-generaal Vernieuwing Rijksdienst. Van 2007-2014 was hij tevens bijzonder hoogleraar Arbeidsverhoudingen in de publieke sector (Albeda Leerstoel).
Waarom gaat er zoveel mis bij het ministerie van Veiligheid en Justitie? Of beter gezegd: waarom lijkt er zoveel mis te gaan? Want goed onderzoek naar de kwaliteit van dat ministerie is (helaas) nooit gedaan. Alle aandacht is gaan zitten in een bonnetje hier en een fotootje daar, maar nooit in de kwaliteit als geheel. Dus: waarom lijkt er zoveel mis te gaan?
Ik pik er twee factoren uit. Allereerst: persoonlijke fouten van de minister. Minister Opstelten sloeg zelf aan het rekenen, wat juristen natuurlijk nooit moeten doen. Fout dus. En zijn opvolger Van der Steur liet zich ‘uit emotie’ negatief uit over professor Maat. Dat had zakelijker gemoeten, zoals hij na ruim een half jaar verklaarde.
‘Juristen hebben de emotie van een vis in koud water’, hield het hoofd Juridische Zaken mij voor toen ik enthousiast aan mijn eerste baan als jurist begon. Dat geldt ook voor ministers van Justitie. Een koele, juridische uiteenzetting doet vaak wonderen bij dreigend gevaar. Voorgangers van de genoemde twee hebben daar altijd veel baat bij gehad. Wee je gebeente als je na een onnavolgbaar maar ongetwijfeld scherpzinnig juridisch betoog niet het hoofd in de schoot legde!
Overigens werden door die opstelling ook veel fouten binnen het ministerie gecamoufleerd. Goede juristen zijn meestal geen goede managers. Dat brengt me op een tweede factor: de organisatie. Het ministerie van Veiligheid en Justitie is een bijzondere organisatie. Sinds enige jaren is Veiligheid aan de naam toegevoegd wat hoge verwachtingen heeft geschapen. Dat is op zichzelf al niet verstandig. Ook is men vergeten dat een oude wet in Den Haag zegt: hoe langer de naam van een ministerie, hoe groter de kans op ellende. In totaal werken er meer dan 100.000 mensen. Het is een departement dat een groot deel van de beleidsuitvoering in eigen huis heeft. Er gaat daar natuurlijk regelmatig wat fout. Bureaucratie en incompetentie zijn daarbij veel meer een factor dan samenzwering of doofpotcultuur. Voor al dat uitvoeringswerk -en dus ook alle fouten- is de minister 100% verantwoordelijk. Met een groot centraal apparaat wordt dan ook geprobeerd daar greep op te houden, wat natuurlijk onmogelijk is. De kwetsbaarheid is dus groot.
Wat is verstandig bij een dermate grote, gedifferentieerde organisatie? Opsplitsen in een beperkt aantal behapbare, redelijk zelfstandige onderdelen. Een aantal staatssecretarissen draagt voor die onderdelen de politieke verantwoordelijkheid. De leiding, de minister, stuurt met een kleine staf op hoofdlijnen, de onderdelen houden hun eigen broek op, voeren bijvoorbeeld zelf overleg over de collectieve arbeidsvoorwaarden en zitten ook zelf op de blaren als het mis gaat. Loslaten, vertrouwen geven, maar wel hard afrekenen bij wanprestaties. Grote beleids-directoraten-generaal zijn niet nodig. Die had het ministerie in zijn gloriejaren ook niet. Het organisatorisch enigszins vergelijkbare ministerie van Defensie kent die evenmin.
Maar….zo gaat het niet. Politiek en staatsrecht leiden naar centralisatie waar decentralisatie organisatorisch verstandiger zou zijn. Het is ook veel te aantrekkelijk om één persoon aan de lopende band aan te kunnen spreken op alle fouten in het werkapparaat, altijd prijs. Bovendien: de gebruikelijke Haagse reflex is: niks loslaten, de minister moet er hoogstpersoonlijk bovenop zitten, dus juist meer macht en mankracht in de top. Het is een zichzelf versterkend proces waarbij decentrale ongelukjes tot groot genoegen en met medewerking van de media snel tot centrale crises worden gepromoveerd. Jammer dus, op naar de volgende crisis!