N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Rutte-II evenaart naoorlogs record aftreden bewindslieden
Mark Bovens en Gijs Jan Brandsma (Departement Bestuurs- en Organisatiewetenschap, Universiteit Utrecht)[1]
Ooit typeerde Ed van Thijn Nederland als een sorry-democratie. Die tijd ligt alweer ver achter ons. Staatssecretaris Mansveld, die onlangs aftrad vanwege het Fyra-debacle, was alweer de vijfde bewindspersoon uit het kabinet Rutte-II die om politieke redenen tussentijds opstapte. Daarmee evenaart dit kabinet het naoorlogse record van het kabinet Lubbers-III.
Bewindslieden 1946-2015 (N=765)
Oorzaken
Vanaf 1946, het kabinet Beel-I, tot en met 2015, het kabinet Rutte-II, zijn in ons land 765 ministers en staatssecretarissen aangetreden. Van al die bewindslieden zijn er 115 (15%) voortijdig afgetreden. In verreweg de meeste gevallen (72) was dat niet om politieke redenen, maar vanwege het aanvaarden van een andere functie - bijvoorbeeld omdat men tot burgemeester werd benoemd, zoals Deetman, Cohen, Van der Knaap of Aboutaleb, of omdat men Eurocommissaris werd, zoals Van den Broek of recent Timmermans, of secretaris-generaal van de NAVO werd, zoals De Hoop Scheffer. Ook komt het regelmatig voor dat bewindslieden om gezondheidsredenen aftreden en een enkeling, zoals Dales en Rietkerk, overlijdt in het ambt.
Een beperkt aantal bewindslieden (43) vertrok om politieke redenen. In tien gevallen was dat omdat de minister of staatssecretaris persoonlijk in opspraak was geraakt. Dat is in ons land nogal eens vanwege ‘bonnetjes’ - de schijn van financiële of administratieve onregelmatigheden - zoals in dit kabinet het geval was met de staatssecretarissen Verdaas en Teeven en in het verleden met Peper en In ‘t Veld. Maar het kan ook zijn vanwege een te mooi opgepoetst CV zoals bij de staatssecretarissen Schwietert en Bijlhout. De laatste heeft zelfs het record opstappen. Binnen 9 uur na haar beëdiging maakte zij haar aftreden bekend nadat foto’s opdoken van haar in het uniform van een aan Bouterse gerelateerd militie.
In veertien gevallen stapte men op vanwege een intern conflict in het kabinet. Het meest spectaculair was het conflict tussen de LPF-ministers Bomhoff en Heinsbroek in het Kabinet Balkenende-I. Andere voorbeelden zijn het aftreden van staatssecretaris Nijs vanwege ruzie met minister Van der Hoeven of Glastra van Loon vanwege onmin met minister Van Agt.
Vertrouwensbreuken
Staatsrechtelijk het meest interessant zijn de vertrouwensbreuken. In negentien gevallen trad een bewindspersoon af omdat hij of zij niet meer het vertrouwen had van de eigen fractie, de coalitiepartner, of zelfs een meerderheid van de Kamer. Vaak wordt die vertrouwensbreuk niet expliciet uitgesproken en houdt een bewindspersoon de eer aan zichzelf. Dat was ook het geval bij Mansveld. Na een reeks aanvaringen met de Kamer, was het vernietigende oordeel van de Parlementaire Enquêtecommissie over het mislukken van de Fyra en over het onjuist informeren van de Kamer de druppel die de emmer deed overlopen. Ze wachtte het oordeel van de Kamer niet af en bood haar ontslag aan. Voor minister Opstelten was het politieke krediet vorig jaar al op. Na diverse incidenten en het onjuist en onvolledig informeren van de Kamer over de Teeven-deal, hield hij het voor gezien. Hetzelfde gold voor staatssecretaris Weekers die aftrad vanwege ernstige uitvoeringsproblemen bij de belastingdienst.
Ed van Thijn kon aan het einde van de jaren negentig nog over een sorry-democratie spreken, omdat na de roerige jaren van de kabinetten Lubbers er tijdens de Paarse kabinetten vrijwel geen bewindslieden om politieke redenen tussentijds opstapten. Vanaf de kabinetten Balkenende is het aantal politieke aftredens echter weer sterk toegenomen. Bewindslieden zeggen niet alleen ‘sorry’, maar stappen ook daadwerkelijk op.
Wie treedt het meest af?
Lopen sommige bewindslieden een grotere kans om te moeten aftreden dan andere? Brits onderzoek laat zien dat vrouwelijke en jonge bewindslieden vaker moeten opstappen bij een ‘cabinet-reshuffle’. In ons land is dat niet zo. Vrouwelijke bewindslieden lopen zelfs wat minder kans. Ook geldt in ons land dat de kans om te moeten opstappen juist wat toeneemt met het aantal dienstjaren. Wel is het riskanter om staatssecretaris te zijn dan minister – staatssecretarissen hebben 40% meer kans om voortijdig te sneuvelen. Verreweg de belangrijkste risicofactor voor bewindslieden is echter onervarenheid op het Binnenhof. Bewindslieden die geen parlementaire ervaring hebben, lopen maar liefst 70% meer kans om te moeten opstappen dan bewindslieden die wel Kamerlid zijn geweest.
Tegen deze achtergrond en gezien de vele hoofdpijndossiers is de vervanging van Mansveld door Dijksma zo gek nog niet. Een staatssecretaris zonder enige Haagse ervaring wordt vervangen door een staatssecretaris die op haar 23e het jongste Kamerlid ooit was en die vrijwel haar hele werkende leven op en rond het Binnenhof heeft doorgebracht.
[1] Gebaseerd op: M. Bovens, G.J. Brandsma. & D. Thesingh (2015). Political death and survival in the Netherlands: Explaining resignations of individual cabinet members 1946 - 2010. Acta Politica, 50, 127-150.