N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Gekleurde posten
In zijn bekende werk 'Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek' uit 1968 noemde de politicoloog Arend Lijphart onderlinge verdeling van (top)functies tussen de partijen als één van de kenmerken van de pacificatiepolitiek. Dat 'gebruik' leek inderdaad lang te bestaan, al valt bij nadere beschouwing op dat sommige partijen soms toch wel domineerden.
Voor de sociaaldemocraten gold sowieso dat zij pas na 1945 echt onderdeel werden van dit politieke bestel. Voor 1940 had de SDAP, toen de tweede partij, geen commissarissen van de Koningin, geen leden van de Raad van State en geen Kamervoorzitters. De onderbedeling van de partij leek enigszins op die van de huidige SP. Via het lidmaatschap van adviescommissies, zoals de Hoge Raad van Arbeid (de voorloper van de SER) en diverse staatscommissies, stonden de sociaaldemocraten niet geheel buitenspel.
Na 1945 waren de liberalen lange tijd afwezig in topfuncties, al hadden Groningen en later ook Gelderland wel VVD'ers of VVD-sympathisanten als commissaris, en al was Oud tot 1952 burgemeester van Rotterdam. De toen met acht a negen leden (op een Tweede Kamer van honderd leden) vertegenwoordigde VVD had uiteraard ook niet zo veel te claimen. Daar stond tegenover dat de ongeveer even grote CHU wel goed was bedeeld, bijvoorbeeld via het vicevoorzitterschap van de Raad van State van Beelaerts van Blokland.
In de jaren twintig was er een periode geweest waarin de katholieken dominant waren. Enige tijd 'leverden' zij zowel de minister-president (Ruijs de Beerenbrouck), de Tweede Kamervoorzitter (Koolen) als de Eerste Kamervoorzitter (Van Voorst tot Voorst). Dat deed zelfs in eigen kring de vrees groeien dat anderen dat wel wat veel en dus bedreigend - er was nog sprake van antipapisme - zouden vinden. Daarom stelde Van Voorst zich in 1929 niet meer beschikbaar en kwam er een CHU'er op de voorzittersstoel van de Senaat, baron De Vos van Steenwijk.
Na 1946 werd steeds voorkomen dat voorzitters van Tweede en Eerste Kamer uit dezelfde partij kwamen. Daarom trad in 1973 de PvdA'er Maarten de Niet terug als Senaatsvoorzitter, nadat in november 1972 Anne Vondeling de KVP'er Van Thiel had opgevolgd als Tweede Kamervoorzitter. In 1991 nam Herman Tjeenk Willink (PvdA) het voorzitterschap van de Eerste Kamer over van de CDA'er Piet Steenkamp. Op dat moment was CDA'er Wim Deetman (sinds 1989) Tweede Kamervoorzitter. Een jaar eerder had het CDA overigens nog zowel de premier, als de beide Kamervoorzitters, én de vicevoorzitter van de Raad van State én de president van de Algemene Rekenkamer. 'We rule this country' gold toen zeker.
Sinds 2002 is de benoeming van de Kamervoorzitters feitelijk een vrije zaak, waarbij niet automatisch de grootste fractie de voorzitter levert. In 2002 was er bij de verkiezing van de Tweede Kamervoorzitter zelfs sprake van een 'duel' tussen twee VVD'ers: Frans Weisglas en Annemarie Jorritsma. Dat was mede een reactie op 'gearrangeerde' verkiezingen, zoals in 1989 en 1996. In 1989 kreeg oud-minister Wim Deetmande voorkeur boven de ervaren ondervoorzitter Huib Eversdijk en in 1996 gebeurde hetzelfde toen het CDAPiet Bukman en niet presidium-lid Ali Doelman naar voren schoof.
De vrijheid heeft er inmiddels toe geleid dat de VVD, naast de premier, zowel de beide Kamervoorzitters levert. Dat is een constatering, niet meer dan dat. Wat de Kamervoorzitters betreft, is dat mede een gevolg van het ontbreken van goede tegenkandidaten. Nadat Fred de Graaf in 2013 was teruggetreden, slaagde de PvdA er zelfs niet in om met één kandidaat te komen. In die zin pleit ik ook niet voor vervanging bij de komende verkiezing van huidig Senaatsvoorzitter Ankie Broekers door iemand van een andere partij.
De vrijere keuze bij benoemingen en daarmee de betere mogelijkheden om de factor kwaliteit een grotere rol te laten spelen, is positief te noemen. Als in de praktijk echter posten uitsluitend bij de grootste partij komen, kun je je wel afvragen of die keuze echt wel zo vrij is. Los daarvan is, juist nu de grootste partijen veel kleiner zijn dan voorheen, spreiding wel iets om in gedachten te houden. Tussentijds wisselen van persoon en politieke kleur (zoals in het Europees Parlement) is uiteraard ook een optie.