N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Ontwikkeling en gebruik van de begrotingsrechten van het EP
Hilde Reiding is verbonden aan het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis van de Radboud Universiteit Nijmegen.
Hoewel het Europees Parlement in dit Europese verkiezingsjaar ruimschoots in de belangstelling gestaan heeft, is maar bij weinig burgers bekend hoe dit parlement precies werkt en welke bevoegdheden het heeft. Hilde Reiding beschrijft in het Jaarboekartikel over de begrotingsrechten van het Europees Parlement deze rechten en de wijze waarop ze werden ingezet.
Uitbreiding van budgetrechten
In de oorspronkelijke Europese verdragen was het Parlement inzake de begroting alleen adviesrecht toegekend. In 1970 kreeg het Europees Parlement meer begrotingsbevoegdheden, maar daaraan kleefden nog wel belangrijke beperkingen. Het Parlement kon slechts een klein deel van de uitgaven amenderen. In 1975 volgde een verdere uitbreiding van de begrotingsrechten. De Raad behield het laatste woord over het grootste deel van de uitgaven, maar voortaan konden de Parlementsleden wanneer het totaalplaatje hen niet beviel als uiterste maatregel de gehele begroting afwijzen.
De verdragen waarin de nieuwe bevoegdheden waren vastgelegd waren niet op alle punten even duidelijk en lieten ruimte voor interpretatieverschillen tussen het Parlement en de Raad, die beide hoe dan ook al een verschillend beeld hadden van wat de Europese begroting was. Terwijl de Raad deze primair zag als een overzicht van de financiële gevolgen van door haar genomen beleidsbeslissingen, probeerde het Parlement - dat in de jaren zeventig en de eerste helft van de jaren tachtig nog geen (mede)wetgevende bevoegdheden had - de begroting in te zetten om de politieke koers te beïnvloeden.
Conflicten tussen Parlement en Raad
Er ontstond in deze context een parlementaire cultuur die afwisselend bepaald werd door twee extremen - compromis en confrontatie - waarbij vooral de intensiteit waarmee deze naar voren kwamen typerend was. De periode van 1978 tot 1988 werd bepaald door hoogoplopende conflicten tussen Parlement en Raad. Het Parlement verwierp verschillende malen de begroting, en maakte vaak maximaal gebruik van de interpretatieruimte die de verdragen boden waarin de begrotingsrechten waren vastgelegd. De Raad spande ook meermaals procedures aan bij het Europese Hof van Justitie.
Dit patroon van confrontatie werd doorbroken toen op initiatief van Commissievoorzitter Jacques Delors een hervorming van de begrotingsprocedure werd doorgevoerd. Voortaan werd een interinstitutioneel akkoord gesloten met een meerjarig financieel kader, dat aanvankelijk voor vijf en later voor zeven jaar gold. Het werd de gewoonte van het Parlement om financiële perspectieven die in eerste instantie bij consensus door de Europese Raad werden vastgesteld in grote lijnen te aanvaarden en in ruil daarvoor extra bevoegdheden te eisen. De relatief volgzame houding van het Parlement werd mede bepaald door het feit dat het inmiddels steeds meer wetgevende bevoegdheden kreeg, maar ook door toenemende druk vanuit de hoofdsteden, die Europa steeds meer gingen zien als een kostenpost.
Hoewel die druk gebleven is, en wellicht zelfs is versterkt sinds het uitbreken van de Eurocrisis, laat het Parlement de laatste jaren weer meer zijn tanden zien bij het vaststellen van de begroting. Het lijkt hiermee een betere balans te hebben gevonden te hebben tussen de twee uitersten van compromis en confrontatie.