N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Burgerparticipatie als instrument voor directe democratie
Monique Leyenaar is hoogleraar Vergelijkende Politicologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
Het feit dat de troonrede in 2013 aandacht schonk aan de ‘participatiemaatschappij’ en de ‘doe-democratie’, duidt er weliswaar op dat het huidige kabinet iets met de burgers voor heeft, maar wil niet zeggen dat burgers ook daadwerkelijk (mede) zeggenschap krijgen over politieke beslissingen. De term ‘doe-democratie’ is in deze zin nogal misleidend.
Burgerparticipatie als een definiërend kenmerk van een democratie staat immers voor betrokkenheid met en deelname aan politieke besluitvormingsprocessen en niet voor ‘maatschappelijk initiatief’ en ‘sociaal ondernemerschap’.
Inhoudsopgave van deze pagina:
Voorheen was het in onze democratie voldoende om te volstaan met politieke partijen die voor de articulatie van wensen en de selectie van politici zorg droegen. Daarmee werden de burgers voorzien van standpunten en vertegenwoordigers waaruit zij eens in de zoveel jaar mochten kiezen. En heel actieve burgers wilden nog wel eens meelopen bij een demonstratie en/of meedoen aan een handtekeningenactie en/of een inspraakavond in het wijkgebouw.
Al met al waren burgers slechts incidenteel en vrij passief bij de politiek betrokken.
Daarin is inmiddels zoveel veranderd, dat men wel van een directe democratie spreekt: niet in de zin dat alle burgers, zoals eertijds in Athene, met de meeste stemmen regeerden, maar meer als aanduiding van aan de burger ter beschikking staande instrumenten waarmee wetgeving enigermate kan worden beïnvloed. Daarmee moeten we denken aan een burgerinitiatief, raadgevend referendum, burgerjuries etc.
Zo is het Europees Burgerinitiatief, als uitvloeisel van het Verdrag van Lissabon, heel vernieuwend en bedoeld om de directe democratie in Europa te versterken. Het stelt, met ingang van 1 april 2012, een miljoen burgers uit de lidstaten in staat de Europese Commissie te verzoeken tot bepaalde wetgeving te komen. De formulering van een aantal mitsen en maren heeft er tot nu toe tot geleid dat slechts een paar initiatieven op het boordje van de Europese Commissie terecht is gekomen, maar toch …
Hoe het daar verder mee zal gaan moet worden afgewacht, want de bereidheid van politici om de uitkomsten van burgerparticipatie over te nemen of zelfs zwaarwegend in hun besluitvorming te betrekken, is niet erg groot. Te veel gaan politici er nog steeds van uit dat zij een mandaat hebben en dat de afrekening voor hun handelen pas bij de volgende verkiezing plaats zal vinden. Tekenend is de situatie in Nederland, waar in de acht jaar dat het burgerinitiatief bestaat, met geen van de initiatieven door de Tweede Kamer werd ingestemd.
Vooralsnog lijken de meeste politieke partijen ook geen haast te maken met het verruimen van de mogelijkheden van een meer directe democratie, ondanks, zoals bijvoorbeeld aan de orde komt in de onlangs verschenen bundel van de Raad voor het openbaar bestuur –Politieke partijen: overbodig of nodig?— dat zij tekort schieten in representativiteit, inclusiviteit, responsiviteit en effectiviteit. Een interessante vraag is hoe partijen om zullen gaan met initiatieven als burgerfora (G-1000), burgerjury’s, burgerraden of burgerkamers, die op basis van selectie op toevalsbasis tot stand komen en derhalve de stem van veel meer verschillende groepen uit de samenleving kunnen laten horen. Want dat deze echte vormen van doe-democratie er in de nabije toekomst zullen komen staat voor mij vast.
Deze bijdrage verscheen in 'De Hofvijver' nr. 43, d.d. 30 juni 2014.