N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Was de Tweede Kamer vroeger beter?
Prof.dr. J.Th.J. van den Berg is emeritus hoogleraar parlementaire geschiedenis in Leiden en Maastricht en fellow van het Montesquieu Instituut.
Al sinds ik de kans heb om mij met de parlementaire democratie bezig te houden – in journalistiek of wetenschappelijk – hoor ik de klacht dat de Tweede Kamer vroeger veel beter functioneerde en veel meer macht uitoefende dan tegenwoordig. Tweede Kamerleden brachten veel meer mee als zij het Binnenhof betraden, hadden veel meer persoonlijk gezag. Als jonge journalist, resp. onderzoeker had ik de neiging dat een beetje te geloven. Voornamelijk, zo besef ik achteraf, omdat ik geen vergelijkingsmateriaal had.
Inhoudsopgave van deze pagina:
Als je voor het eerst op de Kamertribune zit, zoals ik eind van de jaren zestig beleefde, denk je al gauw: dat zou toch beter moeten kunnen. Zie nu toch dat gestuntel aan: ontroering, voorgelezen van een papiertje, waarschijnlijk geschreven door een fractiemedewerker. Suf interrumperen, zodat de geïnterrumpeerde ruim tijd krijgt om zich eruit te redden. Gebruik van onbegrijpelijke vaktaal, die indruk moet maken op ambtenaren maar niet op belangstellende burgers.
In de politicologie was er al aan het begin van de jaren zeventig een stroming die zich bezighield met het ‘decline of parliament’. Met, in meer deftige taal, soortgelijke klachten, vaak ontleend aan maatstaven die normatief-theoretisch misschien interessant waren, maar nauwelijks relatie onderhielden met de sociale en politieke werkelijkheid.
De klachten zijn sedertdien gebleven. Sterker nog, het zijn exact dezelfde klachten. Dat zou natuurlijk kunnen betekenen dat het sedert de jaren zestig alleen maar verder is verslechterd. Misschien is het echter eerder zo dat in de democratie de teleurstelling is ‘ingevleescht’, zoals Abraham Kuyper – protestants politiek leider en premier rond 1900 – het heeft uitgedrukt. Eerst veel te hoge eisen stellen en dan zeggen dat het resultaat tegenvalt.
Intussen ben ik een oude journalist annex wetenschapsbeoefenaar geworden en heb ik bovendien zelf een tijdje mogen proeven aan het politieke bedrijf, zij het in de relatieve kalmte van de Eerste Kamer. In de zaal zien de dingen er anders uit dan op de tribune. Na een kleine halve eeuw heb ik bovendien vergelijkingsmateriaal kunnen verzamelen.
Om te beginnen, het werk als Tweede Kamerlid is inhoudelijk veel ingewikkelder geworden, eenvoudig omdat aan regering en parlement veel ingewikkelder vraagstukken worden voorgelegd. Politieke hervormingen konden lang geleden dikwijls als het ware ‘bij nul’ beginnen; dat kan nu vrijwel nooit meer. Wat er nu niet deugt, kan in rede worden vastgesteld, evenals wat de vrucht van de verandering moet zijn. Maar hoe kom je van het nu in de gewenste toekomst zonder dramatische ongelukken onderweg? Overgangsbeleid is niet alleen erg nodig, het is ook het moeilijkste onderdeel van de weg naar het gewenste einddoel. Veel hulp zal het politieke bedrijf er niet bij krijgen, integendeel. Gevestigde belangen zullen de overgang waar mogelijk bemoeilijken en ze zullen elke mislukking zo dramatisch mogelijk voorstellen.
Kamerleden worden bij aantreden zelden meer geconfronteerd met een ‘nulpunt’ in de geschiedenis van het beleid. Opgewekt kunnen zij denken, dat de parlementaire geschiedenis met hun pas echt begint. Al gauw zullen zij echter worden geconfronteerd met de opmerking dat ‘er nu echt geen weg terug meer is’. Niet dat het altijd waar is, maar een onervaren Kamerlid kan dat nog niet goed beoordelen. Bij dit oordeel wordt hij opnieuw door vrijwel niemand geholpen.
Het beste is dus om met inventiviteit en volharding langdurig te werken aan echte ‘grip’ op de zaak, zodat je er iets blijvends in tot stand kan brengen. Hier wreekt zich echter de al te hoge omloopsnelheid van parlementariërs. Dat ligt niet aan hun eigen ongeduld. Dat ligt aan hun partij en hun kiezers. Hun partij heeft bij elke verkiezing weer een (ongezond) grote behoefte aan personele ‘vernieuwing’. De kiezer gedraagt zich, vooral sedert de jaren negentig, zo humeurig, dat partijen in de Kamer telkens grote aantallen zetels verliezen en winnen. Ten slotte brengt deze instabiliteit met zich mee, dat kabinetten het niet de volle vier jaar volhouden. Hoewel dat staatsrechtelijk helemaal niet hoeft, leidt elke crisis prompt tot nieuwe verkiezingen. Sinds 2000 hebben wij aldus zes Kamerverkiezingen gehad, terwijl de helft ervan normaal zou zijn geweest.
Tweede Kamerleden krijgen dus helemaal geen tijd om geduldig aan een goede zaak te werken. Zij moeten vrezen voor crisis en nieuwe verkiezingen, ruim voordat hun mandaat van vier jaren voorbij is. Willen zij kans maken op herverkiezing, dan moeten zij zo snel en zo ruim mogelijk publicitaire aandacht verwerven. Dat, te midden van het ‘geweld’ van niet slechts klassieke massamedia, maar ook van social media. Elk Kamerdebat speelt zich tweemaal af: een keer in werkelijkheid en een keer op Twitter.
Kijken wij naar talent en opleiding van Kamerleden, dan is er geen enkele reden die lager te achten dan ‘vroeger’. Integendeel, het soort nogal ongeletterde Kamerleden die ik in mijn journalistieke leerlingtijd tegenkwam, komt er vandaag bij geen enkele partij meer doorheen. Ook als het gaat om spreek- en debatteervaardigheid in de Kamer is er van vooruitgang sprake. Ook trouwens als het gaat om diversiteit, misschien iets te weinig naar opleiding, maar zeker naar geslacht, etnische origine, beroepsachtergrond. Zelfs als het gaat om leeftijd, al is de gemiddelde leeftijd sinds de jaren zestig wel flink gedaald. Sedertdien is ook de verkiesbare leeftijd flink gedaald, dus ligt dat effect voor de hand.
Alleen met de ervaring is het niet erg goed gegaan. Dat komt door de al genoemde factoren van gewilde en ongewilde ‘vernieuwing’. Zo kan een Tweede Kamer geen stabiele ervaring opbouwen en gaat ook de rust eruit. Om minder overijverig te worden moet je langer in de Kamer hebben gezeten dan vier of zelfs acht jaar. Maar ook de ervaring vooraf in de maatschappij en in de politiek is minder groot geworden. Het talent is ruim voorradig maar het is ongeoefend talent.
Dit ongeoefende talent moet opboksen tegen ingewikkelde vraagstukken en ingewikkelde machtsverhoudingen, zonder een nauwkeurig inzicht in de vraag waar de ruimte voor eigen handelen ligt. Dan moet er ook nog aandacht worden verkregen in de media. Dat leidt onmiskenbaar tot fouten en ook erg veel drukte, maar even onmiskenbaar tot veel hard werken en niet zelden tot staaltjes uitstekend parlementair werk.
Zo goed, dat wij het van de meeste media niet mogen weten. Want dat zouden wij maar saai vinden, denken ze daar.
Deze bijdrage verscheen in 'De Hofvijver' nr. 43, d.d. 30 juni 2014.