N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Europese verkiezingen 2014: is het deze keer werkelijk anders?
Thomas Christiansen, Christine Neuhold, Michael Shackleton en Sophie Vanhoonacker zijn allen verbonden aan de vakgroep Politieke Wetenschappen van de Universiteit Maastricht.
Sinds het Verdrag van Lissabon wordt de aanstelling van de voorzitter van de Europese Commissie – de opvolger van José Manuel Barroso - gekoppeld aan het resultaat van de verkiezingen voor het Europees Parlement. De Europese Raad van staats- en regeringsleiders zal zoals voorheen nog altijd een kandidaat naar voren schuiven, maar zal daarbij “rekening moeten houden met de verkiezingen voor het Europees Parlement” – een verandering die fungeert als basis voor de claim dat de Commissievoorzitter afkomstig moet zijn uit de grootste politieke groepering in het nieuw gekozen parlement.
Dit aangepaste wettelijke kader heeft geleid tot een nieuwe politieke dynamiek: de nominatie van kandidaten voor de baan van Commissievoorzitter door alle grote politieke partijen. Voor het eerst gaan deze Europese ‘partijfamilies’ – socialisten, christendemocraten, liberalen, groenen en Europees links – de verkiezingen in met kandidaten voor het voorzitterschap van de Commissie. Voor het eerst zien kiezers in de hele EU een gezicht bij een specifiek programma, om vervolgens hun stem vertaald te zien in een concrete uitkomst: een Commissievoorzitter die zij (indirect) hebben gekozen en, in het verlengde hiervan, een beleid dat zij steunen.
En toch stelt menigeen vraagtekens bij deze nieuwe praktijk. Er heerst twijfel over tal van zaken. Zo is de samenhang van de Europese politieke partijen nog altijd beperkt. Er bestaat bovendien weinig onderscheid tussen de drie leidende kandidaten: de voormalige Luxemburgse premier Jean-Claude Juncker voor de christendemocraten, de Duitse voorzitter van het Europees Parlement Martin Schulz en de voormalige Belgische premier Guy Verhofstadt voor de liberalen – allemaal eurofielen afkomstig uit het ‘oude Europa’. Voorts bestaat er geen zekerheid dat de verkiezingen een duidelijke winnaar zullen opleveren, waarbij coalitiepolitiek het risico met zich meebrengt dat kiezers het resultaat moeilijk begrijpen.
Het grootste risico voor een vervreemding met het electoraat is echter de mogelijkheid dat de Europese Raad de keuze van de kiezer alsnog naast zich neerlegt en de opvolger van Barroso van buiten de kring van genomineerde kandidaten aanwijst. Dit zou waarlijk een gemiste kans zijn. De competitie tussen de zogenaamde ‘top’ of ‘Spitzenkandidaten’ voegt een nieuwe dimensie toe aan het publieke debat over Europa. Het biedt kiezers de kans om zich uit te spreken over het toekomstige leiderschap van de Europese executive en over verschillende recepten om de EU te hervormen. Dit is meer democratisch dan het overlaten van de keuze van de toekomstige Commissie-President aan een besloten vergadering van de Europese Raad.
Het totaal ignoreren van dit nieuwe proces van electorale politiek zou een desastreus signaal uitzenden naar de burger. In een periode van toenemend Euroscepticisme is er geen behoefte aan een deadlock tussen de Europese Raad en het Europees Parlement maar aan een meer transparante, legitieme en effectieve manier om de voorzitter van de Europese Commissie te benoemen.
Deze bijdrage verscheen in 'De Hofvijver' nr. 42, d.d. 19 mei 2014.