N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
De constitutionele betekenis van de straat (of het plein)
Wytze van der Woude is docent staatsrecht aan de Universiteit Maastricht
Je zou denken dat machthebbers nog eens goed moeten nadenken over de vraag of ze in hun (hoofd)steden wel ruimte moeten maken voor een centraal plein. Voor het behouden van de verworven macht lijken zij de afgelopen jaren van grote betekenis. Of het nu gaat om het Tahrirplein in Caïro, het 7 november 1987 plein in Sidi Bouzid of de ‘Maidan’ in Kiev.
Het verzamelen van grote groepen mensen (zoals in Egypte en Oekraïne) of het verrichten van buitengewone daden van verzet (zoals in Tunesië) op dergelijke pleinen, bleek de motor van revolutionaire bewegingen die leidden tot de val van de zittende machthebbers. Dat dergelijke voorbeelden navolging kunnen vinden, bleek bovendien op het Taksimplein in Istanbul, waar de opstand werd gesust, maar de spanning niettemin een tijdlang hoog opliep.
De (relatieve) ongeorganiseerdheid van dergelijk verzet en de grote gevolgen die het blijkt te kunnen hebben, tonen aan dat machtswisselingen lang niet altijd volgens geijkte constitutionele processen verlopen. In landen waar dergelijke constitutionele processen niet (of alleen op papier) bestaan, mag dat nauwelijks een verrassing heten. Toch kan dit gegeven worden gebruikt als illustratie van de betrekkelijkheid van een Grondwet alsmede van op een Grondwet gebaseerde juridische argumenten.
In een revolutionaire situatie als in Oekraïne blijft het bijvoorbeeld opmerkelijk dat Poetin enerzijds stelt dat de Oekraïense grondwet geschonden is vanwege de manier waarop de voormalige machthebber op een zijspoor is gezet, terwijl Obama anderzijds grondwettelijke argumenten gebruikt tegen de afscheiding van de Krim. De vraag is hoe het kan dat beide wereldleiders de ene ‘afwijking’ van het grondwettelijke regime wel kunnen rechtvaardigen en de andere niet.
Internationaalrechtelijke aspecten als de territoriale integriteit van een land buiten beschouwing latend en puur kijkend naar de betekenis van de nationale grondwet in dit geval, zou ook kunnen worden geconcludeerd dat Oekraïne zich bevindt in een buitengrondwettelijke brandhaard waarvan de rook eerst maar eens moet zijn opgetrokken om te kunnen bezien in welke vorm het land uit de as kan herrijzen en welk nieuw grondwettelijk regime daarbij van toepassing wordt.
Vanuit een rechtsstatelijk oogpunt is zulks natuurlijk niet fraai. In de continentaal-Europese traditie houden wij het liefst vast aan een stelsel waarin de uitvoerende macht wordt begrensd door wetgevende macht die op haar beurt alleen bevoegdheden mag uitoefenen in overeenstemming met de geldende grondwet. Ten aanzien van één specifieke uiting van die wetgevende macht blijft het echter – uiteindelijk – moeilijk aan te wijzen waar de bevoegdheid tot het vervaardigen ervan vandaan komt.
Laat dat nu juist de Grondwet zelf betreffen. Als de wetgever op dit moment zou besluiten een nieuwe Grondwet te maken of de Grondwet op onderdelen te wijzigen, dan bevat onze huidige Grondwet daarvoor in art. 137 de grondslag. In dit artikel is de grondwetsherzieningsprocedure geregeld en dit artikel kan worden beschouwd als een grondslag voor een nieuwe Grondwet. Ook ten tijde van het vaststellen van onze huidige Grondwet (die grotendeels stamt uit 1983) gold dat de Grondwet die destijds gold (de Grondwet van 1972) daarvoor een grondslag bood.
De Grondwet van 1972 vond op haar beurt weer een grondslag in weer een eerdere grondwet enzovoorts. Deze exercitie kan nog een eind verder in het verleden worden doorgevoerd, maar er komt natuurlijk een moment dat er een Grondwet wordt afgekondigd waarvoor geen grondslag voorhanden was: één Grondwet moet immers de eerste zijn. De eerste Nederlandse Grondwet die niet is vastgesteld op basis van een grondslag in een eerdere Grondwet is de Grondwet van 1815.
Dat wil overigens niet zeggen dat er vóór 1815 geen Nederlandse grondwetten waren. Gewezen kan bijvoorbeeld worden op de Staatsregeling voor het Bataafse volk van 1798 en de Grondwet van 1814.
Bij de vaststelling van de Grondwet van 1815 is echter niet de procedure gevolgd die de Grondwet van een jaar eerder voorschreef, zodat de Grondwet van 1814 niet kan dienen als de grondslag voor de Grondwet van 1815. Dit had te maken met de omstandigheid dat België in 1815 onderdeel werd van Nederland en men bij de vaststelling van de Grondwet van 1815 heeft gezocht naar een procedure waarin ook de Belgen en hun vertegenwoordigers een rol hadden.
Omdat de Grondwet van 1814 geen rol toekende aan Belgen of hun vertegenwoordigers (de Grondwet van 1814 gold immers alleen voor Nederland) bood de grondwetsherzieningsprocedure uit deze grondwet hiervoor geen oplossing.
Zoals gezegd: de lijn van grondwetten die elkaars ‘grondslag’ vormen, houdt ergens op. Het is dus onvermijdelijk dat er uiteindelijk ergens een ‘open einde’ ontstaat, waarbij die grondslag ontbreekt. Het kan niet anders dan dat de Grondwet van 1815 uiteindelijk verbindende kracht heeft gekregen, omdat degenen die deze grondwet moesten hanteren dat simpelweg accepteerden (of niet anders konden zulks te accepteren). In zekere zin vergde dit een ‘leap of faith’ van degenen die hierbij betrokken waren.
Dat het bij grondwetten uiteindelijk aankomt op hun acceptatie is echter niet slechts een historisch gegeven, maar blijft relevant. Revolutionaire situaties als in Oekraïne, Egypte of Tunesië laten zien dat deze acceptatie beide kanten op werkt. Structurele non-acceptatie van een grondwettelijk regime (of dat nu ten aanzien van de manier waarop een machthebber wordt afgezet of de wijze waarop binnen een territorium over de getrokken staatsgrenzen wordt gedacht), leidt uiteindelijk hoe dan ook tot irrelevantie van dat regime.
De noodlottige consequentie hiervan is dat nooit kan worden gegarandeerd dat een buitengrondwettelijke overgang naar het nieuwe regime aan rechtsstatelijke en/of democratische waarborgen voldoet (hoe weet je zeker dat het volk dat zich op een plein verzamelt of zich bij een ad hoc referendum aan de stembus meldt, een representatieve afspiegeling van de meerderheidsopvatting vertegenwoordigt?).
Het lijdt bovendien geen twijfel dat dergelijke situaties bijzonder vatbaar zijn voor machtsmisbruik en (dreiging met) geweld. Uiteindelijk bestaat een grondwet bij de gratie van navigeerbaar vaarwater; voor tijden van echte constitutionele crisis is zij niet geschreven.
Dit artikel verscheen in 'De Hofvijver' nr. 40, d.d. 24 maart 2014.