De participatiemaatschappij

dinsdag 24 september 2013, 13:19, column van Prof.Mr. Aalt Willem Heringa

Is de participatiemaatschappij een Do It Yourself samenleving, waarbij het sociale model veronderstelt dat bij onheil of gebrek we ervan uitgaan dat de individuele burger ook zelf bijlegt uit spaargeld, of zelf alles betaalt, een eigen verzekering heeft, of via hulp in een netwerk de eigen zaakjes op orde heeft?

Alom viel  de nadruk op die  in de  Troonrede werd gelegd op de participatiesamenleving. Wat staat er nu precies daarover in de Troonrede:

 

Door maatschappelijke ontwikkelingen zoals vergrijzing en internationalisering voldoen onze arbeidsmarkt en ons stelsel van publieke voorzieningen niet meer volledig aan de eisen van deze tijd. De financiële en economische crisis heeft dit eens te meer duidelijk gemaakt. De regering zet niet alleen in op toekomstige betaalbaarheid van voorzieningen, maar ook op solidariteit tussen generaties en evenwicht tussen verschillende inkomensgroepen.

De onderlinge betrokkenheid is in ons land van oudsher sterk. Om ervoor te zorgen dat dit zo blijft, moeten we onder ogen zien dat publieke regelingen en voorzieningen aangepast moeten worden. Het is onmiskenbaar dat mensen in onze huidige netwerk- en informatiesamenleving mondiger en zelfstandiger zijn dan vroeger. Gecombineerd met de noodzaak om het tekort van de overheid terug te dringen, leidt dit ertoe dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam maar zeker verandert in een participatiesamenleving.

Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving.

Opvallend is een aantal zaken.

Allereerst dat er sprake lijkt te zijn van een onontkoombaar, welhaast zich vanzelf voltrekkend proces, dat de verandering van klassieke verzorgingsstaat naar participatiesamenleving zich automatisch voltrekt. Dat is natuurlijk niet zo. Het is een proces dat we als samenleving sturen en op gang zetten, of is het de overheid die deze overgang vanuit budgettair perspectief wenselijk acht en stimuleert? En vooral ook, waarbij we invulling (moeten) geven aan het toekomstperspectief van die nieuwe samenleving.

In de tweede plaats, wordt bij de vaststelling van deze welhaast automatische ontwikkeling net gedaan alsof we weten wat bedoeld wordt met die participatiesamenleving, alsof de contouren helder zijn zodat we het over de weg er naartoe ook eens kunnen zijn of worden. En in de derde plaats wordt er een link gelegd tussen de mondigheid in de netwerk- en informatie samenleving en de gang naar de participatie samenleving.

Deze drie zaken maken het beeld er niet erg helder op. Wat wordt er nu precies bedoeld? Is de overgang nu echt een automatisme? Is er een grotere zelfstandigheid? Of is er een noodzaak vanuit budgettair perspectief om tot grotere zelfstandigheid te komen. Er lijkt wel een paradox: want is de verzorgingsstaat niet ook de resultante van de mondige burger, die zijn rechten claimt en waar wil voor zijn (belasting)geld.

Is mondigheid nu de motor, zodat we participatie als verlengstuk van mondigheid kunnen zien? De burger als mondige participant in het nationale debat en als betrokkene bij besluitvorming door deelname aan internet discussies, participant bij besluitvorming en als mondige adressant van overheidshandelen. Dat is participatie in de trant dat we de internet samenleving zo gaan organiseren dat we als burgers meer betrokken worden en dat private verbanden en organisaties hun rol kunnen spelen.  

Maar nee, dat is natuurlijk niet bedoeld,want het centrale woord is zelfstandigheid. De vraag is of die eenvoudige link klopt, of het feit dat burgers in toenemende mate zelf hun zaakjes (moeten) regelen via internet , ook maakt dat de burger zelfstandiger wordt, namelijk minder steun en hulp en verzorging nodig heeft bij armoede, ziekte, handicap, werkeloosheid en gebrek. En dan denk ik dat we over verschillende zaken praten.

Geestelijke zelfstandigheid en mondigheid  zijn van een andere orde dan fysieke zelfstandigheid of de fysieke mogelijkheid om zorg, huisvesting en inkomen te organiseren. Een individu kan een zelfstandige geest hebben en toch veel zorg behoeven.

De crux zit hem natuurlijk in de verwijzing naar de tekorten  van de overheid en de noodzaak  de sociale uitgaven terug te dringen.

De vraag is dan hoe en wat en waar. Wat is dan die participatiemaatschappij, die minder kost, en waarbij een ieder verantwoordelijkheid neemt. Is dat een Do It Yourself samenleving, waarbij het sociale model veronderstelt dat bij onheil of gebrek we ervan uitgaan dat de individuele burger ook zelf bijlegt uit spaargeld, of zelf alles betaalt, een eigen verzekering heeft, of via hulp in een netwerk de eigen zaakjes op orde heeft. Wat is dan de vloer die gezamenlijk via solidariteit wordt gelegd? Eigen verantwoordelijkheid, waar dat kan, staat in de troonrede.

Ik ben niet tegen eigen verantwoordelijkheid, en helemaal niet als er wordt toegevoegd van iedereen die dat kan. Maar lossen we daar nu iets mee op? Want impliceert die eigen verantwoordelijkheid niet ook dat we verantwoordelijk zijn voor anderen en het collectief en dus hulp verlenen. En dus ook als het ware verantwoordelijk voor het organiseren van die hulp. En het lijkt er op dat eigen verantwoordelijkheid ook betekent mantelzorg krijgen en geven en hulp in de buurt geven en ontvangen.

Gaat het er niet veel eer om vast te leggen dat van de overheid niet een optimale verzorging kan worden verwacht, aan uitkering, zorg, verzorging, vervoer, huisvesting, onderwijs e.d. maar alleen een minimaal afgesproken pakket.  Of anders gezegd, de overheid verzekert en herstelt niet meer alle risico's die burgers kunnen overkomen en overkomen. Pech van ziekte, ontslag en handicap worden individueel afgewenteld en niet meer primair collectief neergelegd. Dat is dan een risico samenleving en dat klinkt een stuk onvriendelijker dan participatiesamenleving.

Mijn grootste bezwaar is echter, met de noodzaak tot terugdringen van overheidstekort en onder erkenning dat Nederland niet het meest karige verzorgingsstaat model heeft, dat het concept van participatiesamenleving wordt geponeerd en als bedreigend of wenkend? toekomstperspectief wordt gezet, zonder dat het concept is ontwikkeld. Als we met zijn allen een richting op (willen) gaan hoort er toch bij dat we weten waar naar toe?

Ik vind de term participatiesamenleving een oneerlijke term, omdat die verhult waar het om gaat. Schuyt heeft het debat op een interessante manier gedefinieerd, namelijk door te stellen dat we zijn afgedwaald van noden en ook voorkeuren zijn gaan ondersteunen. Hoe lastig het ook zal zijn om vast te stellen wat een voorkeur en een nood is.  Van klassieke verzorgingsstaat naar sobere  risicostaat. Dat klinkt natuurlijk minder aanlokkelijk.

Vanuit constitutioneel perspectief  is het definiëren van het toekomstperspectief eveneens relevant. De (sociale) grondrechten in EVRM, Grondwet, EU Grondrechtenhandvest en andere verdragen bieden richtinggevende normen. De koers wordt nu ingezet vanuit het perspectief  van de noodzaak om het tekort van de overheid terug te dringen.

Daarbij hoort vanuit sociaal grondrechtelijk perspectief de noodzaak om die tekort reductie te zwaluwstaarten met sociale waarden. En daarbij hoort een discussie over de koers, de kern of de bodem van het sociale model, de rol van de rechtszekerheid in het aanbod van voorzieningen, de criteria waarlangs voorzieningen worden aangeboden, en of daarmee recht wordt gedaan aan de beschermingsreikwijdte van klassieke en sociale grondrechten.

Dat behoeft iets meer dan de enkele introductie van de term participatiesamenleving en veronderstelt dat met de sociaal grondrechtelijke verplichtingen in de hand als neergelegd in het Internationaal verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR), het EU grondrechtenhandvest, het Europees Sociaal Handvest  (ESH) en de Grondwet gezocht wordt naar vormgeving en beschermingsniveau.

Tevens is het dan de moeite waard om normen van budgettaire politiek (begrotingsevenwicht) te leggen langs te ontwikkelen sociaal grondrechtelijke indicatoren. En om met grondrechtelijke stakeholders zoals de toezichthoudende sociaal grondrechtelijke commite's, het Europese Fundamental Rights Agency (FRA), de Commissie en nationale grondrechten commissies het gesprek te voeren over  vormgeving, kernbescherming en beschermingsniveau.