N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Het eerste seizoen van Rutte II
Prof.Dr. J.Th.J. van den Berg, fellow Montesquieu Instituut
Precies datgene wat bij de voltooiing van de kabinetsformatie in november 2012 gold als de mooiste trekken van de nieuwe coalitie, wordt na het eerste parlementaire seizoen van het kabinet-Rutte II gezien als zijn belangrijkste kwalen. Dat moet op zijn minst als een merkwaardige observatie worden beschouwd.
In november 2012 werd de coalitie van VVD en Partij van de Arbeid door praktisch iedereen beschouwd als de meest voor de hand liggende - om niet te zeggen enig - mogelijke combinatie. Het werd niettemin als een prestatie gezien dat de twee klassieke tegenpolen in de Nederlandse politiek erin waren geslaagd een regeerakkoord tot stand te brengen en een coalitie die houdbaarheid voor geruime tijd beloofde.
Er was voorts uitgesproken waardering voor de keuze van de onderhandelaars, onder leiding van de informateurs Bos en Kamp, om belangrijke overtuigingen niet te vervormen tot ondoordringbare en weinig zeggende compromissen. Daarvoor in de plaats had een zogenaamde ‘uitruil’ van voorkeuren plaatsgevonden, zodat zowel VVD als PvdA in het regeerakkoord een aantal uitgesproken eigen voorkeuren konden terugvinden.
De derde kwaliteit werd het hoge tempo gevonden waarmee het kabinet tot stand was gekomen. Verkiezingen in september leidden eind november al tot de beëdiging van ministers en staatssecretarissen, nog wel in het openbaar. Nog altijd een kleine twee maanden, die in Duitsland (2005) en Italië (2013) als een onverantwoordelijke ‘eeuwigheid’ worden beschouwd.
Al die complimenten zijn intussen geworden tot even zoveel verwijten.
Intussen doen andere partijen het voorkomen alsof zij graag aan een coalitie zouden hebben meegewerkt en zij zien dat als reden om regeringsvoorstellen voornamelijk af te kraken. Daarbij verlaten zij zich op de omstandigheid dat de meerderheid in de Tweede Kamer in de Eerste Kamer een uitgesproken minderheid vertegenwoordigt. Onmiskenbaar een onderschatte complicatie waarmee deze coalitie worstelt. Zij heeft iets te veel geloofd in door de Eerste Kamerleden zelf verspreide verhalen, dat het daar niet echt om de politieke keuzes gaat maar om andere waarden in de wetgeving. Verbreding van de coalitie zou overigens niets oplossen, want die zou hooguit twee en een half jaar zekerheid bieden (tot de verkiezingen van de Eerste Kamer in 2015), als dat al het geval zou zijn.
Het hoge tempo van de formatie wordt de deelnemende partijen nu verweten. Er had meer 'à tête reposée' over het regeerakkoord moeten worden gesproken. In het buitenland zou men niet kunnen geloven, behalve misschien in België, dat de inhoudelijke gebreken het gevolg zijn van een te hoog tempo. Eerder was er sprake van te weinig ‘lekken’ over de vorderingen. Dan hadden tegenstanders eerder duidelijk kunnen maken dat sommige akkoorden niet reëel waren, zoals de inkomensafhankelijkheid van de verzekering tegen ziektekosten.
En die uitruil was bij nader inzien natuurlijk ook helemaal niets; er hadden klassieke compromissen moeten worden gesloten, zo verneemt men inmiddels. Het zal in een enkel geval waar zijn, maar het verwijt zit ernaast. Uitruil heeft ook in het verleden plaatsgevonden, zoals in het eerste ‘paarse’ regeerakkoord. Nog sterker was dit het geval in de jaren van rooms-rood, tussen 1946 en 1958. Maar de ervaring met die periode laat ook zien waar nu het probleem zit: men kan uitruilen, maar dan moet men ook de bewindslieden zoeken bij de overeengekomen programmapunten. De KVP voerde tussen '46 en '58 haar eigen onderwijsbeleid met een katholieke minister; de PvdA haar eigen sociale beleid met behulp van een sociaaldemocratische minister. Sociaaldemocratische ministers die een uitgesproken liberaal beleid moeten voeren, raken lichtelijk van zichzelf vervreemd; het omgekeerde geldt uiteraard net zo voor ministers van de VVD.
Het kabinet zal voldoende brede meerderheden moeten vinden om zowel de Tweede als de Eerste Kamer te doorstaan. Van betekenis voor beide Kamers van het parlement zou moeten zijn, dat de samenleving blijkens een reeks akkoorden bereid is met deze coalitie samen te werken, ook in barre tijden.
Dit artikel verscheen in De Hofvijver nr. 33 d.d. 26 augustus 2013.