N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Macht verloren, gezag versterkt
Toen koningin Juliana in 1980 afstand deed van de troon, was er voor het koningschap in artistieke en intellectuele kring nauwelijks belangstelling. Alleen dankzij het initiatief van de Groningse hoogleraar C.A. Tamse kwam er nog een bundel over de constitutionele monarchie uit, maar daar bleef het wel zo ongeveer bij. Historici als Tamse riskeerden bovendien als wetenschapsbeoefenaar niet helemaal serieus te worden genomen, juist omdat zij zich met zoiets ‘achterhaalds’ als de monarchie bezighielden. Dit, terwijl juist Tamse steeds kans had gezien te ontsnappen aan ofwel verkrampte afkeer ofwel hysterische verering voor koningschap en Huis van Oranje, waartussen in die jaren geen nuchterheid mogelijk leek.
Ten dele kwam dat door een algemene afkeer van traditionele instituties als uitloper van de jaren zestig. Het kwam echter ook door de ambtsuitoefening door de koningin, die zozeer gericht was op ‘gewoon zijn en gewoon doen’, dat het koningschap er sterk door aan gewicht verloor. Men kan immers veel zeggen, maar niet dat het koningschap ‘gewoon’ is. Bij velen maakte dat Juliana onmiskenbaar populair en geliefd, maar het koningschap als instituut leed eronder.
Hoe anders is de situatie nu. Niet alleen trekt de wisseling van de troon nu veel meer en breder belangstelling (misschien zelfs een tikje overdreven), maar zij is ook van een andere aard. Niet alleen de televisie en de populaire pers hebben grote belangstelling – dat was in 1980 niet veel anders, al moest de roddelpers in ons land nog op gang komen – maar ook de kwaliteitspers houdt zich op serieuze en redelijk nuchtere wijze met het koningschap bezig. Nog is her en der ongemak te bespeuren, zoals ook mijn medecolumnist, Bert van den Braak, vorige week heeft beschreven. Maar, ongemak is bij een verschijnsel als het koningschap begrijpelijk: wij zouden zo’n instituut niet meer oprichten, als wij het niet al meer dan tweehonderd jaar hadden.
Intussen zijn wij onmiskenbaar zuiniger geworden op onze tradities en op ons erfgoed. Wij zijn ook meer oog gaan krijgen voor het belang van instellingen die met succes weerstand bieden aan de ‘macht van de meerderheid’. Jammer alleen, dat dit in de Tweede Kamer van dit moment nog niet erg doorwerkt. Het vergrote gezag van het koningschap heeft echter ook te maken met de ambtsuitoefening door koningin Beatrix.
Het was al heel goed te zien in 2005, toen in Groningen ter gelegenheid van het zilveren ambtsjubileum van de koningin een wetenschappelijk congres over de constitutionele monarchie werd georganiseerd, in het bijzijn van de koningin trouwens. Daaraan werd deelgenomen en bijgedragen door wetenschapsbeoefenaren uit een diversiteit aan disciplines die zich in 1980 voor hun collegae zouden hebben doodgeschaamd om bij zo’n bijeenkomst te worden gezien, laat staan eraan te hebben bijgedragen. Al eerder had de koningin zich een plaats verworven in de wereld van de kunsten, de dans en de beeldende kunst in het bijzonder; daar werd zij al langer volop ‘serieus genomen’.
De omslag lag waarschijnlijk bij de verschijning in 1990 van een themanummer van (uitgerekend) het Amsterdams Sociologisch Tijdschrift, waarin het koningschap als een sociaalwetenschappelijk interessant en ook relevant verschijnsel van diverse kanten serieus en nuchter werd belicht. Zichtbaar werd dat koningin Beatrix daar zelf een grote rol in had gehad: door haar revitalisering van het ceremonieel (en dus het ongewone) in het koningschap, maar ook door haar vermogen aan het ambt gezag te verlenen.
Van geen koning of koningin in Nederland zijn bundels speeches uitgegeven zoals dat bij Beatrix is gebeurd. Dat heeft te maken met een uitleg van de ministeriële verantwoordelijkheid van opeenvolgende premiers, die de koningin niet alleen beperkten maar haar ook ruimte verschaften. Die ruimte moest dan wel zo worden gebruikt dat haar woorden in staat zouden zijn lezer en luisteraar aan het denken te zetten. Juist dat is koningin Beatrix gelukt.
De ‘macht des Konings’ mag sinds 1980 verder zijn afgenomen, al moet de rolvermindering in de kabinetsformatie niet worden overdreven. Beatrix laat echter een koningschap na dat aanzienlijk aan gezag heeft gewonnen, vergeleken bij het ambt dat zij in 1980 aanvaardde. Dat is een prestatie op zichzelf, waarmee zij het haar zoon, koning Willem-Alexander niet gemakkelijk heeft gemaakt.