'Kabinetsformaties steeds bewerkelijker'

Bert van den Braak is als onderzoeker verbonden aan het Parlementair Documentatie Centrum van de Universiteit Leiden

Het karakter van de kabinetsformatie is sterk veranderd, zoals ook politieke verhoudingen sterk verschoven. Politieke tegenstellingen werden groter, de samenleving werd complexer en er deden zich grotere verschuivingen plaats onder het electoraat. Al die factoren, gevoegd bij enkele perioden van recessie, maakten dat bij formaties meer afspraken moesten worden gemaakt en dat formaties daardoor moeizamer verliepen.

Ten onrechte bestaat overigens soms het beeld dat er in de eerste naoorlogse jaren sprake was van sterk dualistische verhoudingen en tamelijk losse afspraken tussen partijen die een kabinet vormden. Er werden wel degelijk afspraken gemaakt en er vond wel degelijk geregeld overleg plaats tussen politieke leiders. De noodzaak om snel tot wederopbouw te komen, maakten de financieel-economische marges echter kleiner en over de economische koers bestond grote consensus. In de toen bestaande zuilenstructuur waren afspraken op topniveau tussen de politieke leiders eenvoudiger te maken dan later. Lange tijd was er bovendien sprake van een tamelijk stabiel politiek landschap, waarbij slechts weinig zetels verschoven.

Het regeerakkoord van het kabinet-Beel I in 1946 was zeer uitvoerig en ook bij latere formaties werden afspraken gemaakt. In de jaren vijftig zorgde dat soms voor moeizame formaties, zoals in 1952 en nog sterker in 1956 het geval was. In 1958 ontstond er een kabinetscrisis, omdat de PvdA vond dat afspraken waren geschonden. Verder was de personele bezetting van kabinetten vaak problematischer dan later. Dat was vooral in 1959 en 1967 het geval. De KVP had nog wel eens moeite om geschikte kandidaten te vinden voor bijvoorbeeld Economische Zaken.

In de jaren zestig was er vanwege de economische voorspoed daarentegen minder noodzaak tot moeizame onderhandelingen over het financieel-economisch beleid. Problemen bij formaties betroffen toen vooral immateriële zaken, zoals de omroep en de voetbaltoto, en bestuurlijke kwesties zoals de grondpolitiek. Pas toen zich begin jaren zeventig stagnatie voordeed in de economie werd het begrotingsbeleid belangrijker. Het kabinet-Biesheuvel viel daar dan ook over. De financieel-economische problemen werden nog groter na de oliecrisis van 1973. Het maken van afspraken over bezuinigingen kost uiteraard veel meer moeite dan het maken van afspraken over extra geld voor recreatie- en sportvoorzieningen, wegen en woningen of over uitbreiding van de sociale zekerheid.

Bovendien was er sinds het midden van de jaren zestig sprake van verscherpte politieke tegenstellingen, waarbij de linkse partijen (PvdA, D66 en PPR) nauwelijks bereid waren tot programmatische onderhandelingen. Toen PvdA en CDA in 1981 noodgedwongen moesten samenwerken in het kabinet-Van Agt II, was het regeerakkoord vooral 'gestold wantrouwen'.

Zowel bij totstandkoming van de kabinetten-Lubbers als van de twee paarse kabinetten waren er uitvoerige regeerakkoorden, met name over financieel-economische en sociale kwesties. Deelname van D66 als derde partij in 1994 en 1998 (en later in 2003) maakten ook afspraken wenselijk over bijvoorbeeld bestuurlijke vernieuwing, omdat D66 daaraan sterk hechtte.

De noodzaak om tot hardere afspraken te komen over het financieel beleid en soms moeizame onderhandelingen daarover, leidden ertoe dat sporadisch buitenstaanders werden ingeschakeld als 'verkenner' of 'bemiddelaar'. Dat was bijvoorbeeld in 1977 het geval met Wim van der Grinten, in 1981 met Sjeng Kremers, in 2003 met Rein Jan Hoekstra en in 2007 met Herman Wijffels. Vaker werden juist goed ingevoerde (zittende) bewindslieden (in)formateur, zoals in 1986 en 1989 Jan de Koning, in 1994 Wim Kok en in 1998 Gerrit Zalm en Els Borst, of waren dat ervaren oud-politici, zoals Klaas de Vries in 1994 en 1998 en Jacques Wallage en Ruud Lubbers in 2010.

Vanaf 2002 waren niet of nauwelijks coalities te vormen met minder dan twee partijen. In 2002 was de onervarenheid van de LPF een complicerende factor. In 2003 moest noodgedwongen D66 aanschuiven bij CDA en VVD, hoewel dat voor de verkiezingen door D66 was uitgesloten. Het vierde kabinet-Balkenende kwam in 2007 tot stand, ondanks een in 2003 gegroeid wantrouwen tussen CDA (Balkenende) en PvdA (Bos). In 2010 was een gedoogconstructie met de PVV nodig.

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Formatie kabinet-Schernerhorn/Drees (1945)

Koningin Wilhelmina wil dat een kabinet wordt gevormd van personen die tijdens de oorlog in Nederland zijn gebleven. Dit kabinet moet volgens haar bestaan uit leiders van het verzet en zij die politieke en maatschappelijke vernieuwing voorstaan. De oude politieke partijen, zoals de SDAP, ARP en RKSP, eisen echter direct hun rol weer op.

Zij geeft daarom de formatieopdracht aan Schermerhorn, voorman van de vernieuwingsgezinden, en aan Drees, sinds 1939 voorzitter van de SDAP-fractie in de Tweede Kamer. Zij krijgen de opdracht een nationaal kabinet van 'herstel en vernieuwing' te vormen.

De ministers worden door hen zowel gerekruteerd uit progressieve kringen (de op politieke vernieuwing gerichte Nederlandse Volksbeweging) als uit traditionele politieke partijen. Omdat Drees de functie van minister-president niet ambieert, wordt Schermerhorn premier.

2.

Formatie kabinet-Beel I (1946)

Na de eerste naoorlogse verkiezingen komt er al gauw samenwerking tussen KVP en PvdA tot stand ('het nieuwe bestand'). Maar de politiek leider van de grootste partij, de KVP'er Romme, wordt niet met de formatie belast. De PvdA heeft bezwaren tegen zijn persoon. Romme schuift daarop zijn partijgenoot Beel naar voren.

Beide partijen weten spoedig een akkoord te bereiken over een vrij uitgebreid regeringsprogramma, maar de portefeuilleverdeling kost iets meer moeite. De PvdA is vooral bevreesd voor vermindering van invloed op het Indiëbeleid. Uiteindelijk houdt zij echter de post van Overzeese Gebiedsdelen. Op Buitenlandse Zaken komt een partijloze diplomaat. De KVP en de PvdA leveren beide vijf ministers.

Het kabinet-Beel is het eerste van de rooms-rode samenwerkingsperiode, die tot 1958 stand houdt.

3.

Formatie kabinet-Drees I (1948)

De verkiezingen waren nodig in verband met een grondwetswijziging. Daarom ook wordt een breed kabinet gewenst. De formatie van Beel, die als eerste de formatie-opdracht krijgt mislukt echter, omdat hij geen PvdA-ministers wil op departementen die te maken hebben met het Indië-beleid.

Een tweede poging, van Tweede Kamervoorzitter Van Schaik (KVP), lukt wel, vooral omdat hij de PvdA het premierschap aanbiedt. Drees wordt minister-president en Van Schaik viceminister-president. Er is geen binding van fracties aan een regeringsprogramma: het kabinet is extraparlementair.

4.

Formatie kabinet-Drees II (1951)

Na de val van het kabinet-Drees I wordt de Tweede Kamer niet ontbonden. De Koningin geeft de VVD'er Stikker opdracht informatie in te winnen over de mogelijkheden een kabinet te vormen dat het vertrouwen van de Tweede Kamer heeft. Dat is min-of-meer een novum. De informateur is hiermee geboren.

Uitgangspunt van Stikker en later ook van KVP-formateur Steenberghe is de stevige positie van de PvdA te verzwakken. De PvdA voelt daar uiteraard niets voor. Daartussendoor hebben Drees en Van Schaik ook nog een poging gewaagd het kabinet te reconstrueren. Deze poging mislukt echter ook, omdat Stikker vindt dat de positie van de VVD en CHU versterkt moet worden.

Ten slotte weet Romme tot een oplossing te komen. PvdA behoudt het premierschap en Financiën. De VVD tolereert haar partijgenoot Stikker op Buitenlandse Zaken en geeft daarmee feitelijk gedoogsteun aan het kabinet.

5.

Formatie kabinet-Drees III (1952)

Drees (PvdA) krijgt de formatieopdracht. De VVD heeft voor de verkiezingen al aangegeven niet meer in te zijn voor een brede samenwerking. Drees laat dan zijn oog vallen op de ARP, en binnen korte tijd is een regeringsprogramma tussen PvdA, KVP, CHU en ARP gemaakt.

De verdeling van de zetels levert dan problemen op. Daar moeten nog drie andere formateurs aan te pas komen. Oplossingen die daarbij worden gekozen, zijn de benoeming van twee ministers van Buitenlandse Zaken en de instelling van het nieuwe departement van Maatschappelijk Werk.

6.

Formatie kabinet-Drees IV (1956)

Deze formatie is de tot dan toe langste en moeilijkste uit de parlementaire geschiedenis. De opgelopen spanningen tussen KVP en PvdA zijn daar debet aan. Had de VVD bij de vorige formatie nog gezegd niets meer te zien in samenwerking in een brede basis, deze keer zetten zij de deur weer op een kier. Ook liet de verkiezingsuitslag ruimte voor allerlei verschillende coalities.

Achtereenvolgens pogen Drees (PvdA), Romme (KVP), Lieftinck (PvdA), De Gaay Fortman (ARP) en Burger een kabinet te vormen. Zowel Lieftinck als De Gaay Fortman probeert een opening te creëren door op zoek te gaan naar een andere socialistische premier, die minder dan Drees met de PvdA wordt vereenzelvigd. Ook wordt gekeken of een kabinet van alleen christendemocraten kan worden gevormd, met minder uitgesproken politieke figuren.

Lange tijd is een geschil van inzicht tussen KVP en PvdA over de bezitsvorming een struikelblok. Daarnaast zijn er problemen bij de bezetting van posten, onder andere omdat de ARP zich ondervertegenwoordigd acht.

Ten slotte weet Burger overeenstemming te bereiken over een vijfpartijenkabinet, met PvdA, KVP, CHU, ARP en VVD. Bij het touwtrekken over de ministersposten trekt de VVD zich echter terug. Ten opzichte van het vorige kabinet zijn er uiteindelijk slechts geringe wijzigingen.

De KVP krijgt toch een post in de financieel-economische sector, doordat Struycken vicepremier en minister van Binnenlandse Zaken wordt en tevens de verantwoordelijkheid voor bezitsvorming en publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie krijgt toebedeeld. Hij wordt bij die taak bijgestaan door zijn staatssecretaris, de jonge econoom Norbert Schmelzer.

7.

Formatie kabinet-Beel II (1958)

Na de val van het kabinet-Drees IV treden de PvdA-ministers af. De Koningin vraagt oud-minister Beel (KVP), lid van de Raad van State, te zoeken naar een uitweg in de impasse. De PvdA blijkt niet meer met de KVP samen te willen werken, de KVP eigenlijk juist wel, uit angst voor de PvdA als oppositiepartij.

Beel ziet geen andere uitweg dan Kamerontbinding en nieuwe verkiezingen. Aangezien op dat moment de mening heerst dat een demissionair kabinet de Kamer niet kan ontbinden, vormt Beel met de overgebleven KVP, ARP en CHU-ministers onder zijn leiding een 'overgangskabinet'.

8.

Formatie kabinet-De Quay (1959)

Beel (KVP), tot informateur benoemd, komt na de verkiezingen al vrij snel tot de conclusie dat herstel van de rooms-rode samenwerking is uitgesloten. De PvdA wil alleen meedoen aan een parlementair kabinet; confessionelen en liberalen willen een extra-parlementair kabinet.

De Quay (KVP) krijgt, nadat oud-minister Van den Brink weigert, de formatieopdracht. Op 3 april stemmen de fractievoorzitters van KVP, ARP, CHU en VVD in met de door De Quay opgestelde 'Punten van het regeringsbeleid'. De Quay gaat dan op zoek naar ministers en krijgt daarmee grote problemen. Maar liefst 35 personen worden door hem gepolst. Vooral het vinden van een KVP-kandidaat voor Economische Zaken blijkt niet mogelijk. Het leidt tot de constatering dat 'zelden een ministersambt zo laag genoteerd stond'. (Duynstee in 'De Kabinetsformaties 1946-1965').

Als De Quay uiteindelijk zijn ploeg rond heeft, haakt de ARP af omdat zij ontevreden is over de toebedeelde ministersposten (Landbouw en Sociale Zaken) en over het ontbreken van Zijlstra. Op 24 april loopt een bijeenkomst van de kandidaat-ministers in Kurhaus in Scheveningen daardoor uit op een mislukking.

Hierna komt Beel er weer aan te pas. Hij weet de problemen op te lossen rond de zetelverdeling en vult ook bijna alle namen in. Economische Zaken gaat naar de CHU'er De Pous en Zijlstra komt op Financiën. Voor de KVP resteert Sociale Zaken.

De Quay rondt de formatie af. Hij weet de Eindhovense burgemeester Van Rooy bereid te vinden minister van Sociale Zaken te worden. Schmelzer wordt als staatssecretaris van Algemene Zaken 'assistent' van de onervaren minister-president.

9.

Formatie kabinet-Marijnen (1963)

Het beleid van het kabinet-De Quay moet worden voortgezet, zo zeiden de regeringspartijen in de verkiezingsstrijd. Maar informateur Romme (KVP) biedt na de verkiezingen de KVP de gelegenheid om ook met de PvdA te gaan praten. De KVP wil namelijk deelname van de PvdA niet helemaal blokkeren. Omdat de VVD samenwerking met de PvdA wel uitsluit, zal de KVP op een enig moment een keuze moeten maken.

Als er 38 bouwstenen voor een nieuw regeringsprogramma liggen, moet formateur en KVP-fractievoorzitter De Kort een keuze maken. Zijn keuze wordt bemoeilijkt, doordat de PvdA nogal tegemoet is gekomen aan de wensen van de andere partijen. De Kort kiest - tot ontsteltenis van PvdA-leider Vondeling - voor de VVD, maar de VVD komt vervolgens nog met extra eisen waaraan de KVP niet wil voldoen. De Kort geeft hierop zijn opdracht terug.

Beel (KVP) moet de knoop weer ontwarren. Binnen een week weet hij KVP, ARP, CHU en VVD tot elkaar te brengen. Eén en ander wordt op 4 juli in huize-Beel beklonken na een vergadering van tien uur in het 'Akkoord van Wassenaar'. De bouwstenen van Romme zijn daarin vrij gedetailleerd uitgewerkt. De Quay wordt hierna formateur.

De Quay wenst echter niet meer terug te keren als premier, terwijl de door hem aangezochte Zijlstra als premier onaanvaardbaar is voor de KVP. Vervolgens komt men uit bij Landbouwminister Marijnen (KVP), die de formatie mag afmaken en premier wordt.

Bij de bezetting van posten leveren alleen de weigering van diverse ARP'ers bij Onderwijs en de KVP-kandidaat voor Volkshuisvesting een probleem op. Uiteindelijk krijgt de KVP'er Bot Onderwijs en komt niet, zoals aanvankelijk de bedoeling was, Schmelzer maar vakbondsman en Kamerlid Bogaers op Volkshuisvesting.

10.

Formatie kabinet-Cals (1965)

Na de val van het kabinet-Marijnen krijgt Schmelzer (KVP) de opdracht een mogelijke terugkeer van dit kabinet te onderzoeken. Hij kan slechts constateren dat deze mogelijkheid niet reëel is. Voor doorgaan met alleen KVP, ARP en CHU (76 van de 150 zetels) is de basis te smal. De confessionele partijen willen ook geen vervroegde verkiezingen. Zij zijn bang dat dan de omroepkwestie, waarop het kabinet-Marijnen gevallen is, inzet zal worden.

Dus blijft niets anders over de PvdA in te schakelen. Cals (KVP) wordt hiervoor ingezet. De PvdA wil wel praten, maar eist vooraf een intentieverklaring om te voorkomen dat zij, net als in 1963, op het laatste moment buiten de deur gezet worden. De CHU wenst die niet te tekenen. Belangrijker is echter dat fractievoorzitter Beernink de omroepkwestie tot een vrije kwestie wil maken. Omdat de andere partijen dat niet willen, haakt de CHU op 25 maart af.

Cals gaat nu verder met KVP, ARP en PvdA. Deze partijen willen graag dat de formatie slaagt en er wordt dan ook snel overeenstemming bereikt. Op 29 maart bereiken de partijen een programmatisch akkoord. De KVP stemt vervolgens in met de eis van de PvdA dat Marijnen als premier wordt vervangen door Cals.

Alleen de bezetting van Buitenlandse Zaken levert problemen op, doordat Vondeling die post voor zichzelf opeist. De KVP houdt echter vast aan de populaire Luns. De PvdA accepteert dat uiteindelijk, net als een benoeming van Bot (op Ontwikkelingshulp) als zesde KVP-minister. Wel krijgt de PvdA Financiën en Economische Zaken. Op 12 en 13 april wordt het constituerend beraad gehouden.

11.

Formatie kabinet-Zijlstra (1966)

KVP-fractievoorzitter Schmelzer wordt belast met de vorming van een kabinet. Hij streeft naar een overgangskabinet van KVP en ARP aangevuld met buitenstaanders. Als premier denkt hij aan oud-minister Van den Brink, maar die weigert. Daarna komen De Quay (die alleen vicepremier wil zijn) en Zijlstra in beeld. ARP-leider Biesheuvel weerhoudt Zijlstra echter van medewerking. Nadat ook oud-minister De Pous (CHU) en minister Piet de Jong bedanken en Veldkamp weigert vicepremier te worden, geeft Schmelzer zijn opdracht terug.

Informateur Beel weet Biesheuvel wel te bewegen Zijlstra te accepteren als premier. Als concessie aan de ARP moet de KVP haar bezwaren tegen het belastingplan van het vorige kabinet deels inslikken. Zijlstra vormt hierna een kabinet uit de demissionaire confessionele ministers van het kabinet-Cals (uitgezonderd Cals en Bogaers) en uit oud-ministers als De Quay, Witte en Klompé.

12.

Formatie kabinet-De Jong (1967)

Na de verkiezingen blijkt dat VVD en PvdA niet samen in een kabinet willen. Ook de KVP staat niet te trappelen om met de PvdA in een kabinet te gaan zitten. Informateur Zijlstra (ARP) heeft dan ook weinig moeite de PvdA buiten spel te zetten. Daarna stuurt hij aan op een coalitie van KVP, ARP, CHU en VVD. Hij ontwerpt een beknopt programma op hoofdlijnen, waarmee de fracties vlot instemmen (op 3 maart). In de ARP ontstaat wel onrust over de keuze voor de VVD. Elf ARP-prominenten (zogenoemde 'spijtstemmers' ) keren zich daar op 15 maart tegen.

Als blijkt dat Zijlsta niet zelf het premierschap op zich wil nemen, maar zijn fractievoorzitter Biesheuvel naar voren schuift, laat de VVD aanvankelijk een veto horen. Biesheuvel ligt niet goed bij de liberalen. Heeft Biesheuvel niet, na in het kabinet-Marijnen met de liberalen te hebben gezeten, daarna als minister in het kabinet-Cals het beleid van dit kabinet met socialisten steeds krachtig verdedigd?

Beel, nu voor de laatste keer, lijmt weer, en de vrede tussen VVD en Biesheuvel is snel getekend. Beel regelt ook de zetelverdeling in het kabinet. Maar als Biesheuvel als formateur zijn eigen ministers wil uitzoeken, geven de fractievoorzitters hem daar geen ruimte voor. Vooral zijn keuze voor Bakker op Economische Zaken is een breekpunt. Op 17 maart wil Biesheuvel zijn opdracht teruggeven, maar de koningin ziet nog mogelijkheden. Nadat KVP-kandidaten voor Economische Zaken en Sociale Zaken weigeren, mislukt de poging op 19 maart echter definitief.

Formateur De Jong (KVP) is vervolgens wat minder kritisch, onder meer door de afspraak dat ministerswisselingen tijdens de rit niet tot een crisis mogen leiden. Invulling van de posten leidt nauwelijks tot problemen, al haken Aantjes en Grosheide (beiden ARP) om uiteenlopende redenen af.

13.

Formatie kabinet-Biesheuvel (1971)

De formatie wordt gekenmerkt door twee noviteiten. Drang naar staatsrechtelijke vernieuwing heeft de Tweede Kamer via de motie-Kolfschoten (KVP) doen besluiten na de verkiezingen te onderzoeken of 'een meerderheidsoordeel kan worden uitgesproken omtrent een door het staatshoofd te benoemen kabinetsformateur, die in beginsel de leiding van het door hem te formeren kabinet op zich zal nemen'.

Bij dit debat op 12 mei, 14 dagen na de verkiezingen, blijkt dit oordeel niet te bestaan, wat gezien de verkiezingsuitslag ook al wel duidelijk is. De door D'66-leider Van Mierlo voorgedragen Den Uyl krijgt geen meerderheid; de drie confessionele partijen en DS'70 en VVD komen niet met een gezamenlijke kandidaat. Een dergelijk debat heeft nadien niet meer plaatsgevonden.

De tweede noviteit is de openbaarheid. De aan de Koningin uitgebrachte adviezen worden allemaal gepubliceerd, een gewoonte die nadien regel is geworden. Ook informeert de informateur regelmatig de buitenwacht over zijn vorderingen. Op beslissende momenten is overigens niet altijd sprake van grote openbaarheid.

Terug naar 12 mei. Geen meerderheidsoordeel van de Kamer, dus begint de Koningin met haar gebruikelijke consultaties en hierna benoemt zij Eerste Kamerlid en opsteller van het KVP-verkiezingsprogramma Prof. Steenkamp tot informateur. De zittende combinatie KVP, ARP, CHU en VVD beschikt na de verkiezingen niet meer over een meerderheid in de Tweede Kamer (slechts 74 zetels). Met aanvulling van nieuwkomer DS'70 echter wel en Steenkamp werkt aan vorming van dit vijfpartijenkabinet. PvdA-PPR-D66 wijzen samenwerking met de KVP af.

De vijf fractievoorzitters onderhandelen vanaf 25 mei onder leiding van Steenkamp, die zichzelf als 'makelaar' ziet, over een programma. Verder worden werkgroepen uit de vijf fracties ingesteld voor het financieel beleid en voor de abortuskwestie. Op 17 juni leidt dit tot een gedetailleerd ontwerp-regeerakkoord, waarmee de fracties op 20 juni instemmen. Ook over de zetelverdeling worden de partijen het vlot eens. Op 19 juni is de verhouding 6-3-3-2-2 bekend.

Formateur Biesheuvel rondt de formatie af door het aanzoeken van bewindslieden. Als nieuwkomers treden onder meer toe de KVP'er Van Agt, die aanvankelijk genoemd werd voor CRM maar op Justitie komt en de VVD'er Langman op Economische Zaken. Deze hoogleraar had bij de verkiezingen op Biesheuvel gestemd en wordt pas bij zijn benoeming VVD-lid. DS'70-voorman Drees jr. komt op Verkeer en niet op het door hem gewenste Volkshuisvesting.

Formatie 1972

Na de breuk in het kabinet benoemt de koningin op 22 juli Biesheuvel tot formateur. Hij stuurt aanvankelijk aan op voortzetting van zijn kabinet zonder DS'70. Omdat er een financiële meevaller blijkt te zijn van f 70 miljoen wordt herstel van de breuk mogelijk geacht. Op 28 juli schakelt de formateur oud-minister Y. Scholten (CHU) in om hem te adviseren over herstel van de breuk. Vanwege de weigering om het loon- en prijsbeleid te veranderen, laat DS'70 echter op 3 augustus weten niet voor herstel van de coalitie te voelen.

Op 9 augustus komen de demissionaire bewindslieden daarop terug op hun verzoek tot ontslag. Het kabinet-Biesheuvel regeert verder zonder DS'70 als kabinet-Biesheuvel (informeel is sprake van Biesheuvel II, omdat de grondslag van het kabinet na 21 juli was gewijzigd).

14.

Formatie kabinet-Den Uyl (1973)

Omdat de progressieven noch de voorgaande coalitie met een meerderheid uit de verkiezingen zijn gekomen, is de formatie zeer moeizaam. De progressieve drie, PvdA, D66 en PPR, willen niet over hun programma ('Keerpunt 1972') onderhandelen met de drie confessionele partijen.

De adviezen die de Koningin krijgt, lopen zeer ver uiteen. De eigen inbreng van de Koningin speelt daarom, meer dan anders, een rol. Zij kiest voor (in)formateurs die verder van de actieve politiek afstaan en zodoende geen grote rol in de verkiezingen hebben gespeeld. Als eerste wordt Eerste Kamerlid De Gaay Fortman (ARP) gevraagd, maar hij weigert. Vervolgens krijgt Ruppert (ARP), lid van de Raad van State, het verzoek te inventariseren welke mogelijkheden er zijn.

Hij constateert dat noch herstel van het vijfpartijenkabinet-Biesheuvel noch een coalitie van de christelijke partijen met de VVD reëel is. Ook voor een minderheidskabinet is geen basis. In zijn eindadvies noemt hij vorming van een centrumlinks kabinet-Den Uyl de meest kansrijke mogelijkheid. Een PvdA'er moet dat kabinet gaan formeren.

Daarop benoemt de Koningin staatraad Jaap Burger (PvdA) tot formateur. Hij probeert de vorming van een kabinet-Den Uyl met confessionele deelneming te forceren. Burger denkt dat de inhoudelijke verschillen klein zijn en bovendien biedt het afwijzen van de VVD weinig andere mogelijkheden voor ARP, KVP (en eventueel) CHU. Basis voor het linkse kabinet met een witte rand zal een geactualiseerde versie van Keerpunt'72 zijn, dat naast het gezamenlijke christendemocratische programma wordt gelegd.

Tot woede van ARP-voorman Biesheuvel zegt op 27 februari ARP-minister en Tweede Kamerlid Jaap Boersma bereid te zijn toe te treden tot een centrumlinks kabinet. Een dag later doet de fractievoorzitter van de ARP in de Eerste Kamer, prof. W.F. de Gaay Fortman, het zelfde.

De komst van een centrumlinks kabinet wordt ook bevorderd, doordat op 7 maart een einde komt aan het fractievoorzitterschap van Biesheuvel. Hij moet die dag, drie maanden na zijn beëdiging als Kamerlid, kiezen tussen de Kamer en het kabinet en kiest voor het laatste. Biesheuvel was tegen de komst van een kabinet-Den Uyl. De progressievere Aantjes neemt zijn taak als fractievoorzitter over.

Het lukt Burger op 22 maart om de dwarsliggende CHU buitenspel te zetten. De CHU-fractie verklaart geen basis te zien voor steun aan een kabinet-Den Uyl en Burger concludeert dat de partij verder geen rol meer speelt bij de formatie. Burger stelt als getalsverhouding in het kabinet voor: tien progressieve en zes christendemocratische ministers. ARP en KVP aarzelen hierover, maar wijzen dit niet definitief af. Op 4 april blijken er niettemin toch te veel aarzelingen bij hen te zijn om al in te kunnen stemmen met de komst van een kabinet-Den Uyl. Burger stopt daarom zijn formatiepoging.

Hierna worden demissionair minister Van Agt (KVP) en senator Albeda (ARP) aangezocht als informateurs. Zij weten ARP en KVP te bewegen alsnog akkoord te gaan met de komst van een kabinet-Den Uyl, vooral door de sfeer tussen de partijen te verbeteren. Vanwege de getalsverhouding haakt de CHU definitief af. De programma's van de linkse drie en de drie christendemocratische partijen vormen de basis voor het nieuwe kabinet en alleen over geschilpunten zullen afspraken worden gemaakt.

Burger en Ruppert worden nu samen tot formateur benoemd. Zij ronden de zetelverdeling en invulling van kabinetsposten af. Hierover wordt onder hun leiding op 3 mei een vergadering (het 'preconstituerend beraad') gehouden met alle kandidaat-ministers. Na acht uur zijn alle geschilpunten opgelost. De fracties stemmen met dit akkoord in. Bij PvdA en KVP zijn er drie 'dissidenten', bij de PPR twee en van de ARP stemmen zelfs zes van de veertien leden tegen. De stem van Jan de Koning geeft uiteindelijk de doorslag.

Ruppert en Burger leiden hierna, na 164 dagen formeren, op 11 mei het constituerend beraad van het nieuwe kabinet-Den Uyl.

15.

Formatie kabinet-Van Agt I (1977)

Op grond van de verkiezingsuitslag krijgt Den Uyl (PvdA) direct de formatieopdracht. Hij mikt op een combinatie van PvdA-CDA-D66. Meteen al eist het CDA evenveel ministersposten als de PvdA. De Uyl schuift dit probleem naar de laatste fase van de formatie en richt zich eerst op de programbesprekingen.

Om dat program tot stand te brengen, zijn nog twee informateurs nodig: Albeda (CDA), en later Veringa (CDA). De eerste om een geschil over de ondernemingsraden op te lossen en de tweede om tot een compromis over abortus te komen.

Daarna komt de zetelverdeling aan de orde. Het voorstel van Den Uyl om de posten over PvdA, CDA en D'66 als 8-7-1 te verdelen, wordt door het CDA verworpen. Twee informateurs, Vrolijk (PvdA) en Verdam (CDA) kiezen dan maar voor 7-7-2. De PvdA eist dan wel dat Van Agt (KVP) niet op Justitie komt.

Hoewel het CDA deze eis nog slikt, wordt het enthousiasme om mee te doen steeds minder. Bovendien wijst de partijraad van de PvdA het akkoord over de zetelverdeling af. Als de PvdA evenmin instemt met Andriessen op Economische Zaken is de formatie mislukt.

Informateur Van der Grinten (CDA) begint helemaal opnieuw. Hij constateert dat de breuk niet te lijmen is en richt zich daarna op confessioneel-liberale samenwerking. Van Agt en Wiegel (VVD) weten snel op één lijn te komen. Probleem is wel dat zeven CDA-Tweede Kamerleden (onder wie fractievoorzitter Aantjes) het programma deels afwijzen. Zij zijn echter bereid zich loyaal op te stellen (vandaar hun bijnaam 'loyalisten'). Van Agt mag de formatie daarna afronden.

16.

Formatie kabinet-Van Agt II (1981)

Na de verkiezingen blijkt dat getalsmatig voortzetting van de coalitie van CDA en VVD niet mogelijk is (74 zetels). Omdat D66 slechts in een kabinet zitting wil nemen waarvan ook de PvdA deel uitmaakt, is enkel een coalitie van CDA, PvdA en D66 haalbaar.

Dit brengt wel met zich mee dat PvdA-leider Den Uyl onder de leider van het CDA Van Agt moet dienen. Dit lijkt een probleem, aangezien zij elkaar niet goed liggen. Een verzoek van D66 aan Den Uyl en Van Agt om zich beiden uit de politiek terug te trekken wordt niet gehonoreerd. CDA-leider Van Agt is hiertoe wel bereid ten gunste van oud-premier Zijlstra, maar zijn achterban verhindert dat. De oplossing wordt gevonden in het creëren van een heel sterk ministerie voor Den Uyl.

Lubbers en De Koning, beiden van het CDA, krijgen een informatie-opdracht. Om de PvdA tegemoet te komen, wordt PvdA'er Van Thijn hier later bijgevoegd. Problemen met betrekking tot het te voeren beleid ontstaan op het gebied van financiën en sociaal-economische zaken. Het CDA wil bezuinigen, terwijl de PvdA de koopkracht wil versterken. Het CDA dringt aan op een haalbaarheidsonderzoek door verschillende adviesorganen.

Van Thijn en Kremers (CDA) krijgen de formatieopdracht. Het lukt hen niet om een kabinet te vormen, aangezien het CDA op grond van de binnengekomen adviezen harde afspraken wil maken voor het eerste regeringsjaar, terwijl PvdA en D66 dit van later zorg vinden.

Hierop moet CDA'er De Gaay Fortman onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om zo spoedig mogelijk een kabinet te vormen. Nadat Van Agt tijdelijk is teruggetreden en Lubbers de onderhandelingen wel tot een goed einde weet te brengen, krijgt Van Agt uiteindelijk toch de formatieopdracht. Hij formeert het kabinet.

Een breuk, op 16 oktober 1981 (nog voor het uitspreken van de regeringsverklaring) ontstaan over de financiering van het banenplan, wordt door de PvdA-informateurs De Galan en Halberstadt in 19 dagen 'gelijmd'.

17.

Formatie kabinet-Van Agt III (1982)

Nadat Steenkamp als informateur is opgetreden en geconcludeerd heeft dat de breuk niet te lijmen is, formeert Van Agt (CDA) zijn tussenkabinet.

Ministers van CDA en D66 uit het kabinet-Van Agt II blijven zitten. Staatssecretarissen uit dit kabinet worden minister als hun minister is opgestapt.

De Koningin hoeft slechts drie nieuwe ministers te beëdigen: de Leidse hoogleraar Rood (D66) op Binnenlandse Zaken, CDA Tweede Kamerlid voor het De Graaf op Sociale Zaken en Tweede Kamerlid Nypels op Volkshuisvesting en Ruimtelijke ordening. Premier Van Agt neemt naast Algemene Zaken ook Buitenlandse Zaken op zich.

18.

Formatie kabinet-Lubbers I (1982)

De PvdA, die als grootste partij uit de verkiezingen was gekomen, is het eerst aan zet. Informateur van Kemenade moet de mogelijkheden onderzoeken voor het vormen van een kabinet met een brede, dan wel zo breed mogelijke, steun. Zijn ideeën worden echter niet door de grote fracties gedeeld zodat hij zijn opdracht na drie weken aan de Koningin teruggeeft. Dan is CDA-informateur Scholten aan de beurt. Hij werkt naar een CDA-VVD kabinet.

Saillant detail is nog dat dan Van Agt, politiek leider van het CDA, aangeeft de politiek te verlaten. Hoewel hij al wel had aangekondigd dat hij mogelijkerwijs tijdens deze kabinetsperiode tot dat besluit zou komen, hield niemand er rekening mee dat dat nu al zou gebeuren. Lubbers neemt het politiek leiderschap van het CDA over.

Scholten weet al snel een ontwerp voor een regeerakkoord voor CDA en VVD neer te leggen. De mogelijke plaatsing van kruisraketten in Nederland is nog een problemen. VVD is voor, het CDA weet het nog niet. Scholten lost dit handig op door nog geen principebesluit in het regeerakkoord op te nemen.

Lubbers krijgt de formatieopdracht en vormt vlot een kabinet met de VVD. Het CDA krijgt de zware portefeuilles.

19.

Formatie kabinet-Lubbers II (1986)

Voor de verkiezingen had de coalitie bestaande uit CDA en VVD al aangegeven het 'karwei te willen afmaken'. De Koning (CDA) krijgt dan ook de opdracht te onderzoeken welke problemen een voortzetting van de coalitie van CDA en VVD in de weg zouden kunnen staan, en langs welke weg deze opgelost kunnen worden. Dat blijkt allemaal vrij eenvoudig. Hoewel er wel enige meningsverschillen tussen beide partijen bestaan, komen deze in de formatiebesprekingen niet uitvoerig aan de orde. Overeenstemming is dan ook al relatief vrij snel bereikt.

Lubbers vormt daarop het kabinet. Vrijwel het hele kabinet-Lubbers I 'gaat over' naar Lubbers II.

20.

Formatie kabinet-Lubbers III (1989)

De verkiezingsuitslag duidt niet op het voortzetten van de coalitie van CDA en VVD. De sfeer tussen beide partijen is bekoeld en samen hebben ze nog slechts 76 zetels. Informeel zijn vóór de verkiezingen op initiatief van PvdA-burgemeester Peper al contacten gelegd tussen PvdA'ers en CDA'ers om te bezien of nieuwe samenwerking mogelijk is.

Toch moet De Koning (CDA) als informateur onderzoeken of de wens van het CDA realiseerbaar is de coalitie van het vorige kabinet uit te breiden met D66. D66 wil echter alleen maar in centrum-links kabinet (met PvdA en CDA). De Koning adviseert daarom een informateur te benoemen die de mogelijkheid van zo'n kabinet moet onderzoeken.

Lubbers (CDA) krijgt die opdracht. Voor het vormen van een kabinet met de PvdA is deelname van D66 echter niet nodig. PvdA en CDA hebben samen namelijk 103 zetels in de Tweede Kamer. Het CDA wil bovendien liever echter geen kabinet met een linkse meerderheid. Als D66 weigert genoegen te nemen met slechts één ministerspost en haar euthanasiestandpunt niet wil afzwakken, komt D66 op 21 september buitenspel te staan.

De onderhandelingen tussen CDA en PvdA worden gevoerd door de fractievoorzitters De Vries en Kok die zich laten bijstaan door respectievelijk Brinkman en Wöltgens. Op 27 oktober wordt een concept-regeerakkoord gesloten.

Lubbers wordt hierna formateur. Doordat Van Kemenade afziet van Binnenlandse Zaken komt de Nijmeegse burgemeester Ien Dales op Binnenlandse Zaken. VNG-voorzitter Klaas de Vries weigert Defensie, waarna Ter Beek die post krijgt. Oud-minister Stemerdink wordt daarbij gepasseerd. Als enige CDA-vrouw komt europarlementariër Hanja Maij-Weggen op Verkeer, waardoor Heerma een ministerspost misloopt. Bukman, minister in het vorige kabinet, wordt staatssecretaris van Buitenlandse Handel.

21.

Formatie kabinet-Kok I (1994)

Het CDA en de PvdA hebben bij de verkiezingen veel zetels verloren. Een coalitie met deze beide partijen, zoals het vorige kabinet, is daarom discutabel. D66, de grote winnaar, ziet niets in een centrum-rechtse coalitie (CDA, VVD en D66) en gaat, ondanks de verschillen tussen PvdA en VVD, voor een 'Paarse coalitie'. In dit licht moet ook het advies van CDA-leider Brinkman gezien worden om een paars kabinet te vormen. Vermoedelijk verwacht hij dat het CDA onmisbaar is in een kabinet.

Om de politieke verhoudingen in kaart te brengen benoemt Koningin Beatrix de voorzitter van de Eerste Kamer Tjeenk Willink tot informateur. Tjeenk Willink concludeert dat een onderzoek naar de vorming van een paarse coalitie inderdaad de meest reële optie was.

Hierop wijst de Koningin drie informateurs: De Vries (PvdA), Van Aardenne (VVD) en Vis (D66). Zij onderzoeken of paars inderdaad een haalbare zaak is. Maar als zij constateren dat op het gebied van de sociale zekerheid de PvdA en de VVD te veel verschillen geven zij de informatieopdracht terug. Dan vindt op verzoek van GroenLinks een unicum plaats. De informateurs verschijnen in de Tweede Kamer om mondeling het informatieproces toe te lichten. Tijdens dit debat botsen de PvdA- en VVD-leider Kok en Bolkestein dusdanig dat een paars kabinet niet meer realistisch lijkt.

Tjeenk Willink brengt dan opnieuw de mogelijkheden in kaart. Het CDA wil geen centrumlinks kabinet (PvdA, CDA en D66), en D66 geen centrumrechts kabinet (VVD, CDA en D66). Hij adviseert tot benoeming van een VVD'er tot informateur, maar er lijkt door de verdeeldheid een impasse te zijn ontstaan.

De Koningin doet een ongebruikelijke stap. Omdat de adviezen niet in één richting wezen en PvdA-leider Kok de enige was die geen blokkade had gelegd op welke coalitie dan ook, vraagt zij hem, ook omdat hij nog minister van Financiën is, als informateur de financieel en sociaaleconomische paragraaf van een regeringsprogramma te schrijven.

Dit 'ontwerp' moet dan aan PvdA, CDA, VVD en D66 worden voorgelegd om vast te kunnen stellen welke partijen aan een regering willen deelnemen. Kok gaat aan het werk en constateert dat in beginsel alle vier de partijen op zijn ontwerp positief reageren. In gesprekken die hij daarna nog met de fractievoorzitters voert, komt hij tot de conclusie dat de nog bestaande verschillen het beste tussen PvdA, VVD, en D66 kunnen worden overbrugd.

De Koningin belast Kok dan als formateur van een 'paarse' coalitie. Voortvarend weet hij zijn ontwerp-regeringsprogramma om te zetten in een regeerakkoord ('Keuzes voor de toekomst'), dat op 11 augustus rond is. De drie fracties stemmen hiermee op 13 augustus in.

De samenstelling van het kabinet levert dan geen problemen meer op. Na een weigering van werkgeversvoorzitter Rinnooy Kan komt Wijers voor D66 op Economische Zaken. Van Kemenade bedankt vanwege zijn gezondheid voor Binnenlandse Zaken en die post gaat vervolgens naar de VVD. Nadat onder anderen Van Aardenne niet beschikbaar is voor Financiën komt op die post CPB-directeur Zalm. Verrassend is de terugkeer van oud-VVD-fractievoorzitter Voorhoeve op Defensie.

22.

Formatie kabinet-Kok II (1998)

Reeds voor de verkiezingen geven de drie coalitie-partijen PvdA, VVD en D66 te kennen dat zij streven naar een vervolg op Paars I. Hierdoor kan een snelle formatie verwacht worden. Toch zijn er enkele hobbels te nemen.

De coalitie wint namelijk wel als geheel, maar er vinden belangrijke verschuivingen plaats. Vooral het grote verlies van D66 moet worden verdisconteerd in de samenstelling van het kabinet. Ook zijn er de traditionele tegenstellingen tussen met PvdA en VVD op financieel gebied.

De formatie begint met een kort onderzoek door SER-voorzitter De Vries naar de mogelijkheid om een kabinet te vormen. Hij concludeert al snel dat voortzetting van paars mogelijk is.

Onder leiding van drie informateurs, Kok (PvdA), Borst (D66) en Zalm (VVD) worden de problemen opgelost. Zij leiden de onderhandelingen over een ontwerp-regeerakkoord, waartoe ook werkgroepen worden ingesteld. Vooral de financieel-economische problemen en de begroting staan centraal. Begin juli wordt overeenstemming bereikt over een concept-tekst en de fracties stemmen daarmee op 18 juli in.

Demissionair premier Kok voltooit hierna de formatie. D66 krijgt een derde ministerspost, zij het dat dit een minister zonder portefeuille is. Formateur Kok ontvangt op 29 en 30 juli de kandidaat-ministers. Op 3 augustus vindt het constituerende beraad plaats.

23.

Formatie kabinet-Balkenende I (2002)

De verkiezingsuitslag leidt ertoe dat de Paarse coalitie (PvdA, VVD en D66) geen meerderheid meer heeft. De overweldigende winst van de LPF maakt deelname van deze partij aan een kabinet zeer waarschijnlijk. Nagenoeg alle adviezen aan de Koningin wijzen in de richting van een CDA-LPF-VVD-coalitie.

De VVD sputtert vanwege het verlies dat deze partij heeft geleden wat tegen, maar onderhandelaar Zalm weet na bekwaam onderhandelen de nodige VVD-programmapunten veilig te stellen.

De Koningin benoemt de CDA'er Donner, lid van de Raad van State, tot informateur. Deze koerst direct aan op de combinatie CDA-LPF-VVD en weet vrij snel de VVD over de streep te trekken. Een strategisch beleidsakkoord is het resultaat. Hoewel aanvankelijk werd gedacht aan een regeerakkoord van één A4-tje, beslaat dit strategisch beleidsakkoord toch nog rond de 50 bladzijden.

Als de coalitiefracties het akkoord hebben goedgekeurd, vindt er een novum plaats: Donner stuurt het akkoord ter bespreking naar de Tweede Kamer en neemt dan zelf op het regeringspluche plaats om met de Kamer over het akkoord te discussiëren.

Hierna vinden onder leiding van de informateur nog onderhandelingen over de verdeling van de posten plaats, waarbij het de LPF-fractie lukt de door onderhandelaar Herben geaccordeerde verdeling aan te scherpen.

Balkenende mag als formateur de personen zoeken. Dat wil zeggen hij ontvangt de door de partijen aangezochte kandidaten.

Deze formatie kenmerkt zich is door een bijzondere openheid. Iedere dag vertellen de onderhandelaars waar ze het over gehad hebben en wat de resultaten zijn. Ook het debat in de Tweede Kamer laat zien dat informateur en onderhandelaars tot meer openheid dan anders geneigd zijn. Ten slotte, weliswaar onbedoeld, ligt het conceptregeerakkoord al op de stenen van het Binnenhof nog voordat er overeenstemming was bereikt.

24.

Formatie kabinet-Balkenende II (2003)

Hoewel CDA en VVD als 'partners' de verkiezingen waren ingegaan, wees de verkiezingsuitslag in een andere richting. De twee partijen hebben samen geen parlementaire meerderheid meer. Voor voorzetting van hun samenwerking is dus een derde partij nodig. De LPF is na het mislukken van Balkenende I geen optie meer en D66 wil (vooralsnog) niet 'aanschuiven' Zo lijken CDA en PvdA (die samen wel een meerderheid hebben) tot elkaar veroordeeld te zijn.

CDA-informateur Donner, met later naast hem de PvdA'er Leijnse, leidt de niet altijd even soepel loepende onderhandelingen die naar een CDA-PvdA-coalitie moeten leiden. Het verschil in standpunt tussen PvdA en CDA over de net uitbrekende Irak-oorlog is daarbij niet gunstig voor het onderhandelingsklimaat.

Ten slotte lopen de onderhandelingen na weken stuk op het te voeren financieel en economisch beleid. Vanwege een zich aandienende recessie moet er buitengewoon fors worden bezuinigd. Als er bijna overeenstemming lijkt te zijn, komt het CDA met aanvullende bezuinigingseisen. Dat is voor de PvdA onacceptabel.

De CDA'er Hoekstra, lid van de Raad van State, en oud-minister en - Senaatsvoorzitter Korthals Altes (VVD) mogen daarna als volgende informateurs uitzoeken met welke derde partij CDA en VVD een coalitie kunnen vormen. Omdat de LPF al vrij snel afvalt, worden verkennende gesprekken gevoerd met enerzijds D66 en anderzijds ChristenUnie en SGP. Hoewel aanvankelijk aarzelend krijgt D66 steeds meer zin in regeringsdeelname. Uiteindelijk wordt deze partij ook de keus van CDA en VVD.

De daarop volgende onderhandelingen monden ten slotte uit in een akkoord op hoofdlijnen. Balkenende mag vervolgens als formateur de door de onderhandelaars voorgedragen kandidaat-bewindslieden ontvangen en de formatie afronden.

25.

Formatie kabinet-Balkenende III (2006)

Nadat op 29 juni 2006 de D66-Tweede Kamerfractie het vertrouwen in uit het kabinet-Balkenende II had opgezegd, trokken de D66-ministers zich terug. De andere ministers stelden hun portefeuille ter beschikking. Op 30 juni 2006 werd het kabinet-Balkenende demissionair.

De Koningin ontving vervolgens haar adviseurs zoals de voorzitter van de Raad van State, en de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer. Ook liet zij zich, zoals gebruikelijk, adviseren door de fractievoorzitters van de Tweede Kamer. Vervolgens benoemde zij minister van Staat Ruud Lubbers tot informateur van een 'missionair kabinet' bestaande uit VVD en CDA. Dit kabinet zou ook vervroegde verkiezingen moeten bevorderen op een onder leiding van de informateur te bepalen datum. De informateur bracht op 5 juli advies uit.

Hierna werd minister-president Balkenende tot formateur benoemd. Hij had slechts een dag nodig om voor de lege plekken van zijn oude kabinet op te vullen. Op 7 juli 2006 bracht de formateur zijn eindverslag aan de Koningin uit en trad het kabinet aan, nadat de avond daarover de constituerende vergadering had plaatsgevonden.

26.

Formatie kabinet-Balkenende IV (2006-2007)

Op 22 november 2006 waren er Tweede Kamerverkiezingen. Nadat het CDA, PvdA en ChristenUnie onder leiding van informateur Herman Wijffels een regeerakkoord onder het motto 'Samen werken, samen leven' hadden opgesteld, benoemde de Koningin op 9 februari 2007 Jan Peter Balkenende tot formateur. Op 22 februari 2007 presenteerde hij zijn nieuwe kabinet, het kabinet-Balkenende IV.

Op 20 december had Koningin Beatrix Herman Wijffels tot informateur benoemd. Hij kreeg de opdracht te onderzoeken of een spoedige totstandkoming van een kabinet met CDA, PvdA en ChristenUnie mogelijk was. Daaraan voorafgaand had Rein Jan Hoekstra in een verkennende fase onderzocht welke coalitie bereid was te onderhandelen over een regeerakkoord. Na het afvallen van samenwerking tussen CDA-PvdA-SP en tussen CDA-PvdA-GroenLinks, bleken CDA, PvdA en ChristenUnie bereid met elkaar te gaan praten.

27.

Formatie kabinet-Rutte (2010)

De formatie van 2010 mondde na 127 dagen uit in de vorming van een minderheidskabinet-Rutte van VVD en CDA, met steun in de Tweede Kamer van de PVV. Aanvankelijk was er bij het CDA geen bereidheid om met de PVV te onderhandelen en daarom werd eerst vorming van een 'Paars-plus-'-kabinet (VVD, PvdA, D66 en GroenLinks) onderzocht. Toen bleek dat die coalitie onhaalbaar was, werd ingezet op een kabinet van VVD en CDA, met gedoogsteun van de PVV.

Achtereenvolgens traden VVD-senator Uri Rosenthal, vicepresident Herman Tjeenk Willink, het duo Rosenthal en Jacques Wallage, minister van staat Ruud Lubbers en VVD-voorzitter Ivo Opstelten op als informateurs. Op 7 september vroeg de koningin vicepresident van de Raad van State Tjeenk Willink haar op de kortst mogelijke termijn te informeren over de verdere stappen die genomen moeten worden genomen om de formatie af te kunnen ronden.

Tjeenk Willink adviseerde in zijn op 13 september uitgebrachte eindverslag om mr. I.W. Opstelten opnieuw te belasten met een onderzoek naar spoedige totstandkoming van een kabinet van VVD en CDA met steun van PVV dat kon rekenen op vruchtbare samenwerking met de Staten-Generaal. Die opdracht werd hem nog de zelfde dag verleend.

Op 28 september 2010 bereikten de onderhandelaars overeenstemming over een ontwerp-regeer en -gedoogakkoord. Een dag later stemden de fracties van VVD en PVV daarmee in. De fractie van het CDA schortte haar eindoordeel op tot na het CDA-congres van 2 oktober en stemde op 5 oktober unaniem voor het regeerakkoord.

Nadat informateur Opstelten zijn eindverslag had aangeboden werd in de late uren van 7 oktober Mark Rutte tot formateur benoemd. Hij rondde op 14 oktober de formatie af met de vorming van een kabinet van VVD en CDA. De formatie van 2010 duurde 127 dagen.

Deze bijdrage verscheen in 'De Hofvijver' nr. 21 d.d. 29 oktober 2012.