N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Relatie tussen de europartijen en de Nederlandse partijen, 1974-2014
Het Montesquieu Instituut levert vanaf het voorjaar van 2012
een financiële bijdrage aan dit vierjarige-onderzoeksproject van het DNPP dat beoogt een Engelstalige monografie te publiceren over de ontwikkeling van de europartijen vanaf hun ontstaan als federaties in het midden van de jaren '70 tot aan de Europese verkiezingen van 2014. Dit in samenhang met de opstelling van de Nederlandse lidpartijen ten aanzien van deze evolutie.
Hierbij zal beknopt worden ingegaan op hun ontstaan in het midden van de jaren zeventig en hun formele erkenning aan het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw, en uitgebreid op hun evolutie sinds de eeuwwisseling. Doel is enerzijds te onderzoeken op welke wijze en onder welke omstandigheden de europartijen zich hebben ontwikkeld van losse federaties naar de organisatorisch hechtere en politiek meer relevante verbanden van tegenwoordig. Hierbij zal ook aandacht worden geschonken aan de invloed die in het verleden van de institutionele context op hun ontwikkeling is uitgegaan, en op de mogelijkheden die institutionele aanpassingen bieden om hun positie in het Europese politieke proces in de toekomst te versterken.
Anderzijds zal in deze studie worden onderzocht wat de directe en indirecte bijdrage is geweest van de Nederlandse lidpartijen aan deze evolutie van de europartijen in de richting van meer betekenisvolle verbanden, en in welke mate zij dit proces hebben gestimuleerd of juist afgeremd. Daarbij wordt hun opstelling in dezen gerelateerd aan hun houding ten aanzien van de Europese integratie in het algemeen: zijn Nederlandse partijen die positief staan (of hebben gestaan) tegenover Europese eenwording en de overdracht van soevereiniteit van Den Haag aan Brussel zelf ook bereid (geweest) om soevereiniteit van hun eigen partijorganisatie over te dragen naar het Europese partijverband (bijvoorbeeld door opheffing van het vetorecht in de besluitvorming in europartijen te bepleiten)? Hebben zij in hun verkiezingsprogramma’s voorstellen gedaan om de totstandkoming te bevorderen van een dusdanige institutionele structuur waarin de positie van de europartijen vis-à-vis de lidpartijen wordt versterkt (zoals de introductie van pan-Europese kandidatenlijsten)? Is er met de opkomende euroscepsis in de Nederlandse politiek van na de eeuwwisseling een verandering gekomen in hun opstelling?
Het onderzoek staat onder leiding van dr.G. Voerman.