Europa, depolitisering en democratie

vrijdag 26 augustus 2011, 8:27, column van Prof.Dr. Joop van den Berg

Deze zomer heb ik op www.parlement.com in een drietal columns actuele problemen van de democratie besproken. Die lieten alle zien dat zij aan sterke veranderingen onderhevig is. In een kwetsbaar politiek stelsel als de democratie is het dan altijd oppassen geblazen. Aan de democratie spreekt namelijk niets vanzelf.

Zij moet steeds laveren tussen het beslissend oordeel van ‘de meerderheid’ en de terechte beperkingen door de waarden van de rechtsstaat eraan gesteld. De democratie kan het, zo betoogde ik vervolgens, niet stellen zonder elites. Zij kan het evenmin stellen zonder sterk beleefde politieke overtuigingen. De belangrijkste traditionele tegenstellingen en de daarbij behorende politieke stromingen, product van de industriële samenleving, hebben echter sterk aan betekenis verloren.

De Europese integratie vormt zo langzamerhand een zelfstandig probleem van de democratie. Veelal wordt gesproken over het ‘democratisch deficit’ van de Europese Unie. Traditioneel wordt dan gewezen op de beperkte bevoegdheden van het Europese Parlement of op het ontbreken van herkenbare politieke tegenstellingen zoals die in nationale parlementen (nog) wel bestaan. De vraag is of daar het hoofdprobleem ligt. De bevoegdheden van het Europees Parlement zijn nauwelijks geringer dan die van de meeste nationale parlementen. Als medewetgever levert het parlement prestaties waarvan de nationale zusterinstellingen, het Nederlandse incluis, nog veel kunnen leren. Spoeddebatten vinden daar slechts plaats als er reden voor is; dat kan van de Tweede Kamer niet steeds worden gezegd.

Het ‘democratieprobleem’ van Europa ligt ergens anders. Om te beginnen is de Europese integratie voor de meeste betrokken politici en hun aanhangers niet langer een ideaal zoals weleer maar een proces tegen wil en dank. Het behoud van de gezamenlijke munt vergt een coördinatie van beleid en van bevoegdheden, die op het oog wel incrementeel verloopt maar de integratie met sprongen tegelijk versnelt. En, die soms amper met de tekst van de bestaande Europese verdragen valt te verdedigen. Dit alles in een tijd waarin veel burgers de politieke integratie het liefst zouden afremmen in plaats van versnellen. Zo wordt integratie een fenomeen dat riskeert de burgers van Europa te vervreemden in plaats van hen een veilig gevoel te bezorgen, laat staan te inspireren.

Deze integratie tegen wil en dank verloopt vervolgens niet primair via die instellingen van de Unie die worden geacht de integratie te belichamen, zoals de Europese Commissie en het Parlement. Voorop gaat de Europese Raad – meer specifiek de regeringsleiders van de Eurolanden – waarin de nadruk ligt op de intergouvernementele besluitvorming. Paradoxaal genoeg maakt dat de resultaten ervan waarschijnlijk nog enigszins aanvaardbaar voor de burgers van de lidstaten. Zij hebben daardoor het gevoel dat hun eigen ministers en hun eigen parlement daar nog in participeren, zij het in schijn meer tegen dan vóór Europa.

Toch is het maar de vraag hoe lang dat bevredigend blijft, omdat de besluitvorming langs die weg zwaar wordt gedomineerd door een paar grote lidstaten zoals Duitsland en Frankrijk. Niet alleen het Europese Parlement heeft daarbij het nakijken maar ook de meeste nationale parlementen, al doen vooral die laatste het graag voorkomen alsof het niet zo is. De besluitvorming leidt, wellicht onvermijdelijk, tot een reeks bevelen aan sommige lidstaten zoals Griekenland, die diep ingrijpen in de welvaart en ontwikkeling van hun samenleving. De vraag is of zulke bevelen ooit aan Frankrijk of Duitsland zouden worden gericht, hoewel ook die in het verleden met de consequenties van de euro duchtig de hand hebben gelicht. Misschien verdienen de regeringen van lidstaten als Griekenland, Ierland en Portugal die behandeling wel, maar geldt dat dan ook voor de bevolking van deze landen?

Wat de Europese integratie tot een proces met ernstige kwalen maakt is ten slotte het verschijnsel dat de effectiviteit ervan groter is naarmate de besluitvorming sterker is gedepolitiseerd. Of het nu gaat over de Europese Centrale Bank of over het Europese Financiële Steunfonds, het gaat telkens om instellingen waar ‘de politiek uit vandaan gehaald is’ maar die buitengewoon belangrijke besluiten kunnen nemen.

Dat maakt ze misschien inderdaad effectiever, maar van politieke verantwoording en politieke controle komt aldus niets terecht. Daarmee schiet de democratie in Europa ernstig tekort, omdat zijn lidstaten op essentiële punten worden bestuurd door anonieme, technocratische instellingen. Dat moet ten koste gaan van Europese politieke instellingen als de Commissie maar ook – en dat is ernstiger – het Europese Parlement. Europese integratie tegen wil en dank dreigt de democratie in de deelnemende landen te ondergraven; daarvoor was zij echter niet bedoeld.