Leerstoel

Vanouds kende Leiden een leerstoel parlementaire geschiedenis als onderdeel van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, die ook toegankelijk was voor studenten geschiedenis, politicologie en bestuurskunde.

In het kader van het Montesquieu Instituut wordt deze leerstoel uitgebouwd in de vorm van de leerstoel voor Nederlandse en Europees-vergelijkende parlementaire geschiedenis.

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Voorgeschiedenis

De parlementaire geschiedenis werd in 1948 opgericht om naast en in verband met het onderwijs in het staatsrecht ruimte te scheppen voor historische reflectie op de democratie en de belangrijkste staatsinstellingen door zowel docenten als studenten.

Deze verbinding met het juridische curriculum wordt nog immer beschouwd als een groot goed, dat voortzetting rechtvaardigt. Naast de Leidse leerstoel is er, zoals bekend, nog een bijzondere leerstoel in dit vak aan de Radboud Universiteit te Nijmegen, verbonden met het aldaar gevestigde Centrum voor Parlementaire Geschiedenis (CPG).

Gelet echter op de steeds sterkere invloed van Europese verdragsregels en regelgeving op het nationale staats- en bestuursrecht stijgt in de positieve rechtsbeoefening de belangstelling voor het Europese recht als een deel van onze eigen rechtsorde.

Daardoor groeit tevens de belangstelling voor andere nationale rechtsstelsels in de Europese Unie en de beoefening van het vergelijkend staatsrecht. Daarin past een leerstoel parlementaire geschiedenis die de (Europese) vergelijkende studie naar de historische ontwikkeling van parlementen en parlementaire stelsels centraal stelt.

2.

De vernieuwde leerstoel

Nu Campus Den Haag een belangrijke plaats is geworden voor onderwijs en onderzoek op het terrein van internationaal en Europees recht van de Leidse universiteit als ook voor kortlopende onderwijsprogramma's met een internationaal en Europees karakter, voorts samenwerkingsvormen tot stand zijn gekomen met instellingen zoals het Parlementair Documentatiecentrum (PDC) te Den Haag, meent de Faculteit de vernieuwde leerstoel een plek te moeten geven bij de Campus Den Haag.

De nieuwe leeropdracht bevat de volgende drie componenten:

  • 1. 
    Onderzoek naar en onderwijs in de Nederlandse parlementaire geschiedenis vanaf de stichting van de Bataafse Republiek (1795). Dat daarbij aandacht is vereist voor buitenlandse interventie en buitenlandse invloed, tot 1940 hoofdzakelijk van Europees karakter, spreekt vanzelf.
  • 2. 
    Onderzoek naar en onderwijs in de Europese historische vergelijking van de belangrijkste parlementaire instellingen, alsmede vergelijking van centrale parlementaire begrippen en hun wordingsgeschiedenis.
  • 3. 
    Onderzoek naar en onderwijs in het proces van 'penetratie' van de Europese instellingen en regelgeving in de nationale constitutionele verhoudingen in de lidstaten; een penetratie die niet slechts product is van expliciete beslissingen door middel van (nieuwe) verdragen, verordeningen en richtlijnen, maar ook van impliciete effecten van Europese besluitvorming. Die moge lang niet altijd het oogmerk hebben de interne bestuurlijke en constitutionele verhoudingen in de lidstaten te wijzigen; zij beïnvloedt die verhoudingen intussen wel degelijk.

Voor de bezetting van een aldus gedefinieerde leerstoel wordt gedacht aan een hoogleraar die ofwel (staatsrechtelijk gevormd) jurist is of een politicoloog dan wel historicus met een grondige juridische belangstelling en vorming.

De nieuwe hoogleraar zal, vanuit Den Haag, nauwe wetenschappelijke contacten en samenwerking moeten opbouwen met collegae en zusterinstituten in Europa.