N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Auteur vindt titel 'zetelroof' zelf niet echt passend (boekrecensie)
Bert van den Braak, Parlementair Documentatie Centrum Universiteit Leiden
De zittingsperiode van de Tweede Kamer die nu bijna ten einde komt, liet een opvallend aantal afsplitsingen zien. Ze werden veroorzaakt door persoonlijke tegenstellingen, onvrede over de koers van de partij en in één geval een integriteitskwestie. Dat Geerten Waling een boek aan dit verschijnsel wijdt, is goed en nuttig. Achter de titel 'Zetelroof' had eigenlijk ook een vraagteken kunnen worden gezet. Waling vindt de benaming namelijk op grond van staatsrechtelijke overwegingen geen passende aanduiding. Uitgangspunt is immers het individuele mandaat, waarbij leden van de Staten-Generaal worden geacht 'zonder last' te stemmen. Dat kandidaatstelling via lijsten geschiedt, doet aan dat principe niets af. Er worden dus geen zetels geroofd.
Voor die redenering is veel te zeggen, al kan niet worden voorbijgegaan aan de praktijk dat kiezers (ook) hun stem uitbrengen op een partijlijst. Uit oogpunt van politieke moraliteit is er toch wel iets voor te zeggen dat de zetel ook aan de partij toebehoort. Het staatsrecht is levend en heeft zich ontwikkeld. De term fracties kwam lange tijd niet eens voor in de reglementen van orde van de Kamers, en nu wel. Ook wordt al lange tijd bij de toekenning van spreektijd rekening gehouden met fracties. Fracties zijn een staatsrechtelijk 'feit' c.q. een conventie. In dat licht is de recente aanpassing van het reglement van orde om het afsplitsers iets moeilijker te maken, best verdedigbaar. Waling plaatst daar vraagtekens bij.
De insteek van het boek is de vraag hoe we afsplitsing in het licht van het individuele mandaat moeten waarderen. Waling vindt het oordeel dat daarover tegenwoordig veelal wordt gegeven veel te negatief. Hij verwijst naar de komst van de evenredige vertegenwoordiging en de verdediging daarvan door Cort van der Linden in 1917 en ziet afsplitsingen eerder als correctie op de macht van partijen. Toen werden onafhankelijke leden als zodanig juist gewaardeerd.
Aan de hand van tien voorbeelden uit de parlementaire geschiedenis laat de auteur een beeld zien van het ontstaan van afsplitsingen en de tussentijdse vorming van fracties. Door die voorbeelden uit diverse perioden te kiezen, wordt duidelijk dat afsplitsing (of zetelroof) al ouder is dan wellicht gedacht. Verder blijken er ook meerdere redenen of factoren een rol te kunnen spelen. Misschien had daaraan nog wat systematischer aandacht mogen worden besteed. Iedere keuze voor voorbeelden is arbitrair, maar een duidelijke verantwoording daarvoor zou wel op zijn plaats zijn geweest.
Ik zou ook zeggen dat de afsplitsingen van de Groep-Aarden (1968) en/of de Groep-Goedhart (1970) eerder een plaats hadden verdiend, dan bijvoorbeeld Ali Lazrak. Uit de Groep-Aarden kwam de PPR voort, die aan de wieg stond van GroenLinks en uit de Groep-Goedhart kwam DS'70 voort, dat in 1971 direct geroepen werd om te gaan regeren. Dat had kunnen leiden tot een beschouwing over 'afsplitsing' als opmaat tot nieuwe partijvorming, zoals dat later gebeurde bij Wilders en de PVV (zij het in de vorm van een eenmanspartij).
De kritiekpuntjes doen niet af aan de waardering voor het boek. Het is een goed geschreven analyse, met sprekende voorbeelden uit de parlementaire geschiedenis. Het bevat bovendien een mooie inleiding over de ontwikkeling van ons kiesrecht. Over het oordeel over 'zetelroof' kan worden getwist. Wel heeft Geerten Waling zeker een punt als hij de ver doorgevoerde fractiediscipline als een bedenkelijk verschijnsel ziet. Als partijen zouden beginnen dat eens minder krampachtig toe te passen, dan zouden 'ongelukken' in de vorm van afsplitsingen mogelijk zelfs minder snel voorkomen.