N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Stiekem
Reindert Meutstege, www.reinartcartoons.nl.
Naar aanleiding van het onderzoek naar een mogelijk lek bij de Tweede Kamercommissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten verschenen op de website van het Montesquieu Instituut twee commentaren van de hand van Aalt Willem Heringa en Bert van den Braak.
Ambtsmisdrijven van ministers en leden van de Staten-Generaal
Aalt Willem Heringa
In Nederland is er voor ministers en volksvertegenwoordigers maar een beperkte immuniteit; voor uitlatingen in het parlement tijdens vergaderingen (alsmede in parlementaire stukken) bestaat absolute immuniteit (art. 71 Grondwet). Voor door hen gepleegde delicten bestaat geen immuniteit, met dien verstande dat als een delict een ambtsmisdrijf is (art. 44 Strafrecht) dan is er geen immuniteit maar wel een speciale procedure (art. 119 Grondwet). Vervolging kan dan slechts plaatsvinden na daartoe strekkend besluit van ofwel de regering (koninklijk besluit), ofwel de Tweede Kamer. De vervolging vindt dan plaats door de Procureur-generaal bij de Hoge Raad en voor de Hoge Raad, die alsdan rechtspreekt met tien raadsheren (art. 76 Wet Rechterlijke Organisatie).
Kanttekeningen bij het 'lek-onderzoek CIVD'
Bert van den Braak
Bij het onderzoek naar de mogelijke schending van de geheimhouding van het besprokene in de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD) zijn de nodige kanttekeningen te maken.
Het College van procureurs-generaal heeft geconcludeerd dat schending van de geheimhoudingsplicht en het verspreiden van vertrouwelijke informatie een ambtsmisdrijf is, waarvoor onderzocht moet worden of strafrechtelijke vervolging geboden is. Het is de vraag hoe zich dat verhoudt met artikel 145 van het Reglement van Orde van de Kamer. Dat artikel bevat immers een heldere regeling over het bestraffen van Kamerleden voor schending van geheimhouding.