N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Zwarte Piet voor de Raad van State en het College voor de Rechten van de Mens
Aalt Willem Heringa, hoogleraar vergelijkend constitutioneel en administratief recht aan Universiteit Maastricht.
Het is Sinterklaastijd en drie instanties hebben zich inmiddels gebogen over de figuur van Zwarte Piet. Allereerst de Rechtbank Amsterdam, waarvan de uitspraak in hoger beroep voorlag bij de Raad van State. Eerst was er echter nog een uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens.
Zwarte Piet en openbaar onderwijs
Dat College oordeelde op 4 november 2014 over een klacht over Zwarte Pieten bij de Sinterklaasviering op een openbare school. Het oordeel was wel helder, maar de redenering was nogal cryptisch, en daarmee was de uitkomst nogal aanvechtbaar. Het College vindt Zwarte Piet wel discriminatoir. Daarover zegt het nog al kort: 'Van belang is of het effect van de figuur discriminerend is en naar het oordeel van het College is dit het geval.' Dat is een erg korte motivering. Echter, ondanks die uitkomst hoeft er even niets te worden aangepast, al wordt de school wel aangespoord om te blijven werken aan een discriminatievrije omgeving. Dat verbaast nogal: er wordt gediscrimineerd, maar vooruit, het mag als er maar gedacht en gesproken wordt over discriminatievrije vormen van Zwarte Piet.
De truc zit hem er in dat het College er over spreekt dat de school een zorgplicht heeft om voor een discriminatievrije omgeving te zorgen, en zo'n zorgplicht laat ruimte voor beleidskeuze en varianten, zolang de school zich er maar voor inzet. Maar waarom is er sprake van alleen een zorgplicht en niet van discriminatie door de school, nu het College concludeert dat Zwarte Piet discriminerend is? Is er dan niet gewoon sprake van discriminatie door de school die immers Sinterklaas organiseert met alle uitingen die het College als discriminatie kenmerkt?
Het College verwijst naar verdragsverplichtingen in deze, maar beschouwt die kennelijk als niet integraal bindend op de relatie school-leerling. Dat komt denk ik door een verdere denkfout in de redenering. Het College schrijft namelijk: 'in het onderhavige geval gaat het om de private verhouding tussen de school en verzoekster waarbij de vraag centraal staat of verweerster voldoende zorg heeft gedragen voor een discriminatievrije onderwijsomgeving op de school van de kinderen van verzoekster'. Inderdaad ging het om een school onder een schoolbestuur, in de vorm van een stichting, maar wel een openbare school, en de stichting Openbaar Primair Onderwijs Utrecht. Openbaar onderwijs dus, dat integraal een staatsverantwoordelijkheid is, zij het dat het mag worden uitgezet bij een stichting. Maar is dat daarmee grondrechtelijk een pure private verhouding? Dat lijkt mij niet. En daarmee is de vraag of het juist is, aannemende met het College dat er sprake is van discriminatie, dat de overheid, in de vorm van openbaar onderwijs, daarmee kan wegkomen.
De vergunning voor een intocht van Sinterklaas
De tweede is een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 november 2014. Daarbij ging het om een hoger beroep tegen het oordeel van de rechtbank Amsterdam dat de burgemeester van Amsterdam in 2013 bij het afgeven van een vergunning voor de 2013 Sinterklaasintocht het stereotyperende karakter van Zwarte Piet in overweging had moeten nemen. De Raad van State bepaalt in hoofdzaak dat de burgemeester bij het verlenen van toestemming voor evenementen niet de inhoud ervan mag beoordelen. Daarmee wordt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam vernietigd, die de burgemeester had opgedragen een nieuw besluit te nemen met medewegen van het stereotyperende karakter van Zwarte Pieten. Dat mag de burgemeester dus niet doen. Of Zwarte Piet stereotyperend is, dan wel discriminatoir of strafrechtelijk laakbaar laat de Afdeling dan ook verder in het midden, want of dat zo is dient te worden voorgelegd aan de strafrechter of aan de civiele rechter. De vraag die voorlag was immers of het aan de burgemeester is om bij de vergunningverlening te bezien of een evenement inhoudelijk wel door de beugel kan. En die vraag wordt terecht ontkennend beantwoord.
Daarmee ligt de bal bij Sinterklaasoptochten-organisatoren en anderen om het publieke debat mede te voeren over de vraag naar de omgang met het fenomeen Zwarte Piet in de context van Sinterklaasvieringen. Indien derden zich aan Zwarte Piet activiteiten storen is de weg naar de civiele rechter open, dan wel kan het OM gevraagd worden een vervolging te starten. In beide gevallen komt dan het oordeel over Zwarte Piet bij de rechter, al deel ik de opvatting van velen dat het bij voorkeur zou moeten gaan om een publiek debat waarbij gezocht wordt naar alleszins bevredigende oplossingen die recht doen aan de gevoelens die spelen. Maar inderdaad, als dat er niet van komen, en geschillen zich blijven voordoen, ligt de weg naar de rechter open. Dat is alleszins beter dan dat burgemeesters zich over de inhoud van evenementen moeten buigen.