N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Primaries als panacee? Over de gevolgen van ‘brede voorverkiezingen’ voor de politieke partij
Gerrit Voerman is hoogleraar Nederlands en Europees partijenstelsel en hoofd van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen in Groningen.
De politieke partij leidt al lange tijd aan functieverlies. Zij is al lang niet meer de enige instantie die maatschappelijke desiderata in de politieke arena brengt; belangengroepen weten de weg naar Den Haag eenvoudig te vinden. De overheid en ook politici zelf hebben de partijen evenmin nodig om te weten wat er in de samenleving speelt; de media voorzien ruimschoots in die behoefte, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het grote aantal Kamervragen die zijn gebaseerd op berichtgeving in de kranten of op televisie. Desgewenst kan de regering zelf gerichte peilingen laten uitvoeren om meer over maatschappelijke problemen te weten te komen. De positie van de politieke partij als intermediair tussen staat en samenleving is dan ook bepaald niet meer exclusief van aard, voor zover ze dat overigens ooit is geweest.
Inhoudsopgave van deze pagina:
De politieke partij heeft er gaandeweg allerlei concurrenten bij gekregen – zij het met uitzondering van de kandidaatstelling, waar zij nog altijd het monopolie lijkt te hebben. Toch vallen ook hierbij tegenwoordig kanttekeningen te plaatsen. Haar alleenrecht op de rekrutering en selectie van het politieke personeel (volksvertegenwoordigers, burgemeesters en dergelijke) begint af te brokkelen, in die zin dat het partijlidmaatschap in het kandidaatstellingsproces niet meer heilig is – zowel bij het vinden van de kandidaten (wat al langer het geval is) als bij hun aanwijzing (een recent fenomeen). Beide verschijnselen maken deel uit van het zich al langer voltrekkende proces van organisatorische ‘permeabilisering’ van de politieke partij, waarbij de eens zo strikte demarcatielijn tussen partij en maatschappij die uit het partijlidmaatschap voortvloeide, geleidelijk aan vervaagt. Als gevolg van de grofweg sinds het midden van de jaren tachtig van de vorige eeuw dalende ledentallen hebben nogal wat lokale partijafdelingen een tekort aan kandidaten voor de gemeenteraadsverkiezingen, waardoor zij op betrekkelijk grote schaal niet-partijleden voor een plaats op de kandidatenlijst benaderen. Op landelijk niveau is dat tot nu toe een uitzondering gebleven: slechts zo nu en dan zijn voor de lijsten voor de Tweede Kamerverkiezingen buitenstaanders gevraagd. Vanzelfsprekend dienen zij formeel nog wel lid te worden van de partij, wanneer zij hun kandidatuur aanvaarden.
Dat niet-partijleden worden betrokken bij de aanwijzing van de kandidaten, is nog niet zo lang het geval. In de herfst van 2013 hebben in drie gemeenten PvdA-afdelingen de lijsttrekker voor de kandidatenlijst mede door niet-leden laten verkiezen, in zogeheten ‘brede voorverkiezingen’ of primaries. De European Green Party (EGP), waarbij GroenLinks is aangesloten, heeft niet-leden betrokken bij de aanwijzing van haar ‘Spitzenkandidaten’ voor het voorzitterschap van de Europese Commissie. Primaries hebben daarmee in 2013 hun opwachting in de Nederlandse politiek gemaakt.
Deze voorzichtige en bescheiden introductie van primaries betekent niet dat er weinig van te verwachten valt. In andere West-Europese landen wordt er al langer gebruik van gemaakt en de lokale experimenten van de PvdA hebben als doel ermee ervaring op te doen voor de eerstvolgende verkiezingen voor de Tweede Kamer. Het is zeker niet uitgesloten dat in de toekomst meer partijen met primaries een volgende stap zullen maken in hun – na de Tweede Kamerverkiezingen van 2002 begonnen – interne vernieuwingsproces, waarin de leden meer directe invloed hebben gekregen op onder meer de aanwijzing van de lijsttrekker. Deze mogelijke ontwikkeling van ‘gesloten’ voorverkiezingen binnen de partij naar ‘open’ voorverkiezingen waarin leden èn niet-leden kunnen participeren, hangt samen met de voortdurende erosie van de maatschappelijke basis van de meeste partijen; door meer directe banden met hun kiezersaanhang te creëren zouden zij hun electorale attractiviteit en legitimiteit kunnen vergroten.
Tegelijk brengen dergelijke ‘brede’ voorverkiezingen, waarin in beginsel alle kiezers mee kunnen doen, enkele belangrijke mogelijke risico’s met zich mee. In de eerste plaats geven primaries een impuls aan de verdere permeabilisering van de partijorganisatie. Zonder enige vorm van structurele formele binding krijgen buiten de partij staande sympathisanten de mogelijkheid invloed uit te oefenen op wat tegenwoordig de meest cruciale functie van partijen is: de selectie van de partijleider, die voor de partij letterlijk en figuurlijk gezichtsbepalend is en wiens verkiezing dus van vitaal belang is. Het partijlidmaatschap verliest op een essentieel terrein daarmee zijn exclusiviteit, omdat de band met het uitoefenen van politieke invloed binnen de partij wordt verbroken. Kortom: het involveren van niet-leden kan ten koste gaan van de positie van de partijleden, met mogelijke gevolgen voor hun loyaliteit aan de partij.
Ten tweede is de mogelijkheid niet uit te sluiten van een ‘coup’ van buiten de partij, dat wil zeggen een vooropgezette actie van niet-leden om de besluitvorming in een partij te manipuleren. Met behulp van de sociale media is het tegenwoordig betrekkelijk eenvoudig een dergelijke campagne te initiëren en te coördineren. Om zich enigszins tegen een vijandige overname te beschermen koos de PvdA-afdeling Groningen ervoor om niet-leden in de primaries niet het volle pond te geven, maar het totaal van hun stemmen en die van de leden beide voor 50% te laten meetellen. Een dergelijke structurering en limitering van de externe invloed in het kandidaatstellingsproces is begrijpelijk, naar zal zeker niet bij sympathiserende kiezers de bereidheid vergroten om mee te doen, waarmee toch afbreuk wordt gedaan aan de belangrijkste doelstelling van de primaries (vergroting democratische legitimiteit).
Een variant op een ‘kaping’ is de mogelijkheid dat een reeds van tevoren kansloze kandidaat voor het lijsttrekkerschap uitsluitend meedoet om een bepaald issue op de agenda te krijgen, geholpen door de media-aandacht die een dergelijke actie ongetwijfeld zal genereren. In een pro-Europese partij bijvoorbeeld zou een eurosceptische kandidaat met een anti-Brussel-programma zich kunnen aanmelden om de eventuele verdeeldheid binnen de partij en haar electorale achterban zichtbaar te maken en op die wijze programmatische concessies af te dwingen – en daarmee de primarie voor een geheel ander doel benutten.
Ten slotte kunnen primaries een verdere personalisering van de partij en van de politiek in het algemeen in de hand werken. De legitimatie van de partijleider ligt nu niet meer uitsluitend bìnnen maar deels ook bùiten de partij, hetgeen zijn autonome positie ten opzichte van de traditionele partijorganen kan versterken. Daarbij kan zijn loyaliteit aan de partij onder druk komen te staan: hij heeft er naast de partijleden immers nieuwe, externe lastgevers bij gekregen, waarmee hij eveneens rekening moet houden.
Al met al zijn primaries waarin aan de deelname van sympathiserende kiezers ruim baan wordt gegeven, zeker niet zonder risico’s voor de partij. Vooral het gevaar van een ‘overname’ spreekt tot de verbeelding. Nu kan zich iets dergelijks natuurlijk ook bij interne ledenverkiezingen voordoen, maar binnen de partij gelden in ieder geval formele regels waaraan leden zich dienen te houden. De mogelijkheden om gedragingen en acties van niet-leden afdwingbaar te reglementeren zijn daarentegen veel minder groot; afgezien van eventuele bepalingen met betrekking tot hun registratie is hun vrijheid van organisatie in beginsel onbeperkt. Wanneer er geen limiet is gesteld aan de externe invloed op de verkiezing van de lijsttrekker annex politiek leider (zoals de PvdA-afdeling Groningen juist wel heeft gedaan), laat de partij in feite haar lot bepalen door buitenstaanders. Primaries zijn dus niet het panacee voor de partij.
Dit artikel is gebaseerd op Gerrit Voerman, ‘Kandidaatstelling op landelijk niveau’ , in: Sarah L. de Lange, Monique Leyenaar en Pieter de Jong, Politieke partijen: overbodig of nodig? (Den Haag: Raad voor het Openbaar Bestuur, 2014), 45-62.
Deze bijdrage verscheen in 'De Hofvijver' nr. 43, d.d. 30 juni 2014.