N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Crisis in onze democratie of de nieuwe kloof?
Bert van den Braak is onderzoeker bij het Parlementair Documentatiecentrum van de Universiteit Leiden.
Wankelt de democratie? Die vraag was leidend in een KNAW-onderzoek naar het vertrouwen van burgers in politiek en bestuur. In een heldere analyse beantwoorden Jacques Thomassen, Carolien van Ham en Rudy Andeweg de vraag volmondig met 'nee'. Uit hun onderzoek blijkt namelijk dat burgers helemaal niet zo ontevreden zijn met het functioneren van de democratie. Er is veel meer vertrouwen dan vaak wordt verondersteld en er is niets mis met de legitimiteit van instellingen. Ruim vijftig procent heeft vertrouwen in het parlement.
Inhoudsopgave van deze pagina:
Nederland scoort in alle opzichten veel beter dan in andere EU-lidstaten. In Groot-Brittannië is het vertrouwen in instellingen gedaald naar 25 procent en in Italië is het nog veel lager. Dat er in Nederland sprake is van een crisis is een mythe.
Nu is het ook weer niet zo dat de mate van tevredenheid in gelijke mate aanwezig is. Zoals recentelijk al vaker is geconstateerd, bestaat er een duidelijk verschil in perceptie tussen lager en hoger opgeleiden, waarbij de eerste groep duidelijk wantrouwiger is. Bovendien is er wel sprake van afnemende participatie. Ledentallen van partijen dalen en dat geldt ook voor de opkomst bij verkiezingen. Het kiezersgedrag is verder veel wisselender en populistische bewegingen lijken meer aanhang te krijgen.
De onderzoekers betogen echter dat wisselingen in stemgedrag en zelfs dalende opkomst ook als tekenen van een groter politiek bewustzijn kunnen worden gezien: er is niet langer sprake van automatismen. Ook steun voor populistische stromingen is niet per se een teken van groeiende onvrede in de democratie. Het kan ook als een mogelijkheid tot 'correctie' van en op gevestigde partijen worden gezien. De Nederlandse democratie biedt relatief veel ruimte voor 'nieuwe' stromingen en dat is juist een pluspunt.
De onderzoekers zien het aandeel van ontevredenen (cira een kwart) niettemin als een probleem. Wel is er een duidelijke nuance bij die ontevredenheid: die betreft vooral de politieke besluitvorming. Vooral lager opgeleiden zijn daarover in sterke mate (vijftig procent) ontevreden. Er is een sterk gevoel dat invloed op besluiten afneemt, niet alleen van burgers, maar ook van Nederland als lid van de EU. Daar staat tegenover dat er wel positief wordt gedacht over vrijheid in onze democratie. Vooral vrijheid van meningsuiting staat daarbij voorop.
Als bedreigingen voor het algemeen positieve beeld worden instabiliteit en afnemende legitimiteit gezien. Door sterk wisselend kiezersgedrag en versplintering wordt coalitievorming moeilijker en zijn meer compromissen nodig en dat kan het vertrouwen doen afnemen. De rekrutering door partijen van bestuurders en vertegenwoordigers kan in het gedrang komen als uit een steeds kleiner potentieel moet worden gekozen en als steeds minder mensen daarbij betrokken zijn.
Uitvoerig gaan de auteurs in op een mogelijke oplossing. Die zoeken zij in vergroting van mogelijkheden tot directe participatie in de besluitvorming. Aanpassing van kiesstelsel, zoals invoering van een beperkt districtenstelsel of een tweestemmenstelsel wijzen zij af. Zij pleiten voor vervanging van het vetorecht van de Eerste Kamer door een terugzendrecht, waarbij de Tweede Kamer het laatste woord moet hebben. Voor dat laatste: hebben we dat al niet (circa vijftig) jaar gehoord. Zolang er geen zicht bestaat op een tweederde meerderheid voor die oplossing, is dat eigenlijk een loze aanbeveling. In die zin is de analyse wel wat overtuigender dan de remedie.
Deze bijdrage verscheen in 'De Hofvijver' nr. 43, d.d. 30 juni 2014.