N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
‘Zachtjes spinnende poes’
Aan de vooravond van de eerste wereldoorlog, de grootste catastrofe uit de Europese geschiedenis, ligt Nederland er weldadig bij. De Troonrede van honderd jaar geleden - de eerste van het kabinet onder Rutte’s laatste liberale voorganger Cort van der Linden - ademt een tevreden sfeer.
Het heeft iets weg van een zachtjes spinnende poes.
De troonrede, door koningin Wilhelmina op 16 september 1913 uitgesproken, krioelt van woorden als ‘gunstig’, ‘bevredigend’ en ‘groote voldoening’. Zelf op Atjeh, waar sinds jaar en jaar een onderhuidse koloniale oorlog woedde, lijkt vrede in zicht.
‘Pacificatie’ van de twee grote binnenlandse strijdpunten - het algemeen kiesrecht en het de gelijkberechtiging van het bijzonder, christelijk onderwijs - liggen binnen handbereik.
En aan de horizon lonkt de AOW (‘ouderdomsrente’).
De inpoldering van het IJsselmeer wordt aangekondigd.
Voor wie weet dat binnen een jaar Europa in brand staat en Nederland benauwt de neutraliteit probeert te handhaven, klinkt de Troonrede – achteraf – bijna bezwerend optimistisch: ‘Onze betrekkingen met de andere Mogendheden waren in het afgeloopen jaar weder van even vriendschappelijken aard als in het vorige.’