N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Aanmodderen met het vragenuur
Onlangs ontstond wat (opgeklopte) opwinding over de afwezigheid van minister Kaag bij het vragenuur. Het leek sterk op een combinatie van misverstanden en profileringsdrang vanwege de gemeenteraadsverkiezingen. Wie er nu uiteindelijk won bij dit alles en of daarvan überhaupt sprake was, is de vraag. Het Vragenuur staat sowieso al niet zo geweldig aangeschreven.
In 1906 voerde de Tweede Kamer de mogelijkheid in voor leden om, zonder toestemming van de Kamer, vragen te stellen aan een of meer ministers. De vragensteller kon om mondelinge beantwoording verzoeken. Bij de aanvang van de zitting (tot 1983 kende het parlementen 'zittingen') bepaalde de Kamer op welk tijdstip wekelijks de beantwoording van vragen zou plaatsvinden.
Een doorslaggevend succes werd dat niet, misschien omdat het vragenuur lange tijd op donderdagochtend plaatsvond. De hoop op net zulke levendige tonelen als tijdens Question Time in het Britse Lagerhuis werd geen bewaarheid.
In 1984 besloot de Kamer het vragenuur te verplaatsen naar het begin van de vergaderweek, de dinsdagmiddag. Sinds 1997 opent de week zelfs altijd met de vragen, nog voor bijvoorbeeld beëdigingen of regeling van werkzaamheden. De NPO zendt het vragenuurtje rechtstreeks uit.
De opzet wijzigde soms ook iets; steeds met het doel het vragenuur levendiger te maken. Sinds maart 2011 heeft het zijn huidige opzet. De vragensteller mag na de beantwoording in totaal vier minuten het woord voeren. De bewindslieden mogen slechts kort antwoorden. Na beantwoording kunnen andere leden ten hoogste een halve minuut aanvullende vragen stellen.
Welke set vragen tijdens het vragenuur wordt beantwoord, bepaalt de Voorzitter. Indiening van vragen kan tot dinsdagochtend 11.00 uur. De bewindslieden wordt gevraagd beschikbaar te zijn. Bij verhindering moeten zij dat melden. In het verleden kwam het voor dat een minister ad interim de vragen beantwoordde, dan wel dat werd gekozen voor schriftelijke beantwoording.
Hoewel het vragenuur uiteraard een goede mogelijkheid is om actuele kwesties te agenderen, blijft het wat behelpen. Daar spelen meerdere factoren een rol bij.
-
-Ons meerpartijenstelsel, met coalities en een sterk verdeelde oppositie leent zich niet voor een duidelijke parlementaire 'tweestrijd'.
-
-Er moet door de Voorzitter rekening worden gehouden met de veelheid aan fracties; alle fracties moeten van tijd tot tijd de mogelijkheid krijgen tot het stellen van vragen (en zichtbaarheid in de media).
-
-Het vragenuur is niet meer dan het is: het vragen om inlichtingen. Het is geen gedachtewisseling (debat).
-
-Het kunnen inspelen op de actualiteit klinkt mooi, maar bergt het risico in zich dat ontijdig kwesties aan de orde worden gesteld. Dan kan de bewindspersoon eenvoudig antwoorden: de besluitvorming moet nog plaatsvinden.
Vraag is of van tijd tot tijd één kort debat over een actuele kwestie niet een betere vorm zou zijn. Een confrontatie tussen de minister-president die het (gehele) kabinetsbeleid op een bepaald terrein moet verdedigen, waar de fractievoorzitters dan in het strijdperk treden. Dat hoeft niet elke week, maar bijvoorbeeld eens per maand zou mogelijk moeten zijn.
Prof.Dr. Bert van den Braak is onderzoeker bij PDC en hoogleraar parlementaire geschiedenis aan de Universiteit van Maastricht.