CETA: Complex En Toch Aanvaard

Aalt Willem Heringa is hoogleraar vergelijkend constitutioneel en administratief recht aan de Universiteit Maastricht

 

Het Comprehensive Economic and Trade Agreement met Canada lag in de periode juli-oktober 2016 bij de nationale staten voor goedkeuring. Nationale parlementen mochten er hun zegje overdoen alvorens de ministers van de EU en de Raad de tekst zouden vaststellen in aanloop naar de ondertekening met de Canadezen. Zoals gebruikelijk bij handelsverdragen zou CETA al voorlopig kunnen worden toegepast, nog voordat het Europees Parlement zich erover had gebogen.

Vorige week ging dit dus anders dan gepland. De vraag waarom dit anders liep is terug te leiden op een fundamentele vraag over de aard van CETA die vooraf gaat aan de raadpleging van de nationale parlementen: gaat het exclusief om een handelsverdrag of zij er (enkele kleine) aspecten die het tot een gemengd verdrag maken?

Deze vraag is van belang omdat het in belangrijke mate bepaalt hoe de Europese Unie een beslissing neemt over CETA. Wanneer het alleen om handelspolitiek gaat, ligt CETA op een terrein waar de EU zelfstandig besluiten kan nemen. In zo’n geval hoeft er in de Raad slechts gekwalificeerde meerderheid te zijn en geen unanimiteit. Bevat CETA echter elementen die voorbij handelspolitiek gaan, zoals bijvoorbeeld buitenlandse investeringen, dan kan het zomaar zijn dat er eensgezindheid moet bestaan tussen de lidstaten.

Hof van Justitie

Het Europese Hof van Justitie dient een uitspraak te doen over de aard van het CETA verdrag maar dat kan nog jaren op zich laten wachten. Een andere lopende zaak, over een handelsverdrag met Singapore, kan hierin uitkomst bieden. De uitspraak in deze zaak zal ook uitsluitsel geven over CETA en de vraag of het wel of geen terrein betreft waarop er nationale goedkeuringsprocedures van kracht zijn.

Als dit het geval is en de nationale parlementen buitenspel staan, zal dit niet betekenen dat de politieke (of constitutionele) discussies ophouden. Wanneer de conclusie luidt dat het wel degelijk om een gemengd verdrag gaat waarover nationale parlementen wel degelijk zeggenschap hebben, dient een andere kwestie zich weer aan. Een aanvaarding van CETA zou in zo’n geval via een goedkeuringswet in het parlement moeten plaatsen vinden, hetgeen de deur open zet voor een referendum. Zoals bij het Oekraïneverdrag duidelijk is geworden is deze optie niet zonder bezwaren en problemen.

In afwachting van een uitspraak van het Hof van Justitie hebben de lidstaten geprobeerd rugdekking te vinden van hun nationale parlementen, hetgeen problematisch is gebleken voor de Belgen in haar complexe constitutionele systeem. Medio oktober heeft de Nederlandse procedure van raadpleging van beide kamers van het parlement plaatsgevonden. Hoewel de Kamers geen formeel instemmingsrecht of mandaat hebben, hecht de regering wel degelijk aan een positief meerderheidsoordeel van het parlement. Immers, dan is de kans kleiner dat de Tweede Kamerverkiezingen van maart 2017 de goedkeuringswet alsnog doen stranden.

EU en handelsverdragen

Ongeacht de uitspraak van het Hof over de aard van CETA roept het de vraag op of de EU wel in staat is handelsverdragen te sluiten. Als dit niet geval blijkt, is dit een grote klap voor de EU, zowel voor haar handelspolitiek als op internationaal vlak.

Het blijft voor een buitenstaander vreemd dat de EU zo lastig doet met exclusieve en gemengde akkoorden. Maar het probleem ligt ook bij een handelspartner die in de overeenkomst zaken wil opnemen die niet tot de exclusieve handelsbevoegdheden van de EU behoren. Dan kan het voorkomen dat een lidstaat (of een deel ervan!) met wenslijstjes komt of een gemengd verdrag op exclusieve aspecten afwijst.

Het beste zou daarom zijn dat dit soort verdragen alleen uit exclusieve aspecten bestaat. Anders verwordt de EU internationaal tot een onbetrouwbare handelspartner en wie wil dan nog een handelsakkoord sluiten met de EU?