N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Toch een spannend boek
Bij de presentatie van het boek over de kabinetsformaties 1977-2012 zei vicepresident van de Raad van State Donner dat het natuurlijk geen spannend boek is, omdat we de uitkomsten kennen. Nu geldt dat feitelijk voor ieder geschiedenisboek, maar spanning zit er wel degelijk in de vijftien beschrijvingen. Weliswaar niet over de uitkomst, maar wel over hoe het proces verliep, hoe personen daarin opereerden, welke andere krachten (partijen, media) daarin een rol speelden en hoe de voorgeschiedenis doorwerkte.
Na de kloeke delen van George Puchinger over de formaties 1918-1939, de werken van Frans Duynstee, Peter Maas en Anneke Visser over de formaties in de periode 1946-1973 en na vele andere publicaties over dat onderwerp vormt het jongste standaardwerk uit Nijmegen een mooie aanvulling. De medewerkers van het CPG hebben opnieuw een goed boek opgeleverd. Waar het bij de beschrijvingen van kabinetsperiodes nog weleens lastig is dat er meerdere auteurs zijn, is dat bij dit boek niet het geval. De reden is dat al die afzonderlijke formaties toch vooral hun eigen verhaal, of anders gezegd eigen dynamiek hadden.
Van sommige formaties ontbraken de details tot nu toe en die zijn nuttig. Dat het aantal echte 'nieuwtjes' daarbij beperkt is, mag de pret niet drukken. Opmerkelijk was hoogstens dat over de formatie van 1977 te melden viel dat Aantjes in nauwere verbinding met de PvdA stond dan bekend was. Verder wordt nog pregnanter duidelijk hoe zeer de CDA-top (inclusief Donner) in 2010 bij de samenwerking met de PVV druk uitoefende op (mogelijke) dissidenten. Dat levert een bijna ontluisterend beeld op.
In het afsluitende hoofdstuk proberen Carla van Baalen en Alexander van Kessel nog wel wetmatigheden en lijnen aan te geven, maar dat lukt - ze geven dat zelf toe - maar gedeeltelijk. Hun uit 2012 daterende boek 'De kabinetsformatie in vijftig stappen' bood wat dat betreft overigens al goede handvatten. Maar dat boek verscheen wel vóór de formatie van 2012, die door het voortouw dat de Tweede Kamer nam, onvergelijkbaar was met alle voorgaande formaties. Het trekken van lessen uit de geschiedenis is altijd een hachelijke zaak. Omstandigheden, hoofdrolspelers en verhoudingen zijn nooit gelijk. Wat niettemin als algemene les kan worden getrokken, is dat goede persoonlijke verhoudingen bijna een voorwaarde zijn voor succes. Terecht wordt gewezen op het belang van 'voorsorteren' en vooraf investeren in betere verhoudingen, zoals in de aanloop van Lubbers III gebeurde en zoals ook het geval was bij de komst van Paars.
Verder kan het afvinken van mogelijkheden een goede methode zijn. Daar waar de onmogelijkheid van bepaalde combinaties is gebleken, blijft er uiteindelijk atijd wel één over. Je kunt de vraag stellen of voor dat afvinken ook niet altijd enige tijd moet worden genomen. Kritiek op de vlotte formatie van 2012 was immers dat buitenstaanders vrij onverwacht werden geconfronteerd met de 'onvermijdelijkheid' van VVD-PvdA. Op de vraag of die kritiek terecht was, durf ik het antwoord (nog) niet te geven. De begrotingsproblemen waren groot en andere partijen wezen ook naar VVD en PvdA. Met vlotte vorming van een kabinet is op zich niks mis, zou je denken. Dat de onderhandelaars in 2012, net als Van Agt en Wiegel in 1977 en Herben in 2002, een toneelstukje hadden moeten opvoeren om net te doen dat het heel lastig was, lijkt mij niet. Bij de formatie in 2012 zijn wel vragen te stellen bij de betrokkenheid van fracties. Werden juist die toen niet te snel voor het blok gezet?
Het boek laat goed zien hoe groot eerder betrokkenheid van fracties was. De poging in 2002 om tot wat meer dualisme te komen, bleef zwak en werd door de snelle val van het eerste kabinet-Balkenende nooit echt beproefd. Daar waar een kleine(re) partij deelnam (D66 in 1994 en 2003, de ChristenUnie in 2007, maar eigenlijk ook al de VVD in 1982 en 1986) is de wens om juist bij de formatie harde afspraken te maken bijna onvermijdelijk. De onderhandelingen in 2010 met de PVV over regeer- en gedoogakkoord verliepen wat dat betreft niet anders. De afgelopen periode heeft laten zien dat onderhandelingen best ook tussentijds - op deelonderwerpen - kunnen plaatsvinden, zelfs met oppositiepartijen. Dat zou de weg naar meer dualisme kunnen openen.
Belangrijk bij formaties tot 2012 was toch ook de rol van het staatshoofd. In hoeverre fracties er in de toekomst in zullen slagen zonder 'knopendoorhakker' tot resultaat te komen, valt nog te bezien. Hoewel er soms wel kritiek was op benoemingen door de koningin van (in)formateurs leidde het wel meestal tot belangrijke wendingen. De aanwijzing van Kok in 1994 als informateur is daarvan het meest sprekende voorbeeld. Op de vraag wie daarbij nu de doorslag gaf, geeft het boek niet helemaal een antwoord. Aan de adviezen van Scholten en Deetman daarbij wordt veel belang toegekend, maar ik zou denken dat evenzeer de koningin, in samenspraak met haar toenmalige minister van Financiën W. Kok, zelf tot dat besluit kan zijn gekomen. 1994 lijkt mij een goed voorbeeld van een situatie waarin politici vast zaten en het staatshoofd de richting moest aangeven - overigens op constitioneel geheel verantwoorde wijze.
Het boek 'Kabinetsformaties 1977-2012' moet vooral als historisch overzichtswerk worden beoordeeld. Terecht pretenderen de auteurs nauwelijks dat het meer dan dat zou zijn. Er zijn globale patronen, maar lessen trekken is meer iets voor individuen en wellicht partijen. Het boek laat zien dat omstandigheden zodanig veranderd kunnen zijn, dat wat de vorige formatie fout was nu juist goed kan zijn, en omgekeerd. Maar zo zal het ook in de toekomst vast spannend blijven.