Politieke memoires en psychologische zelfanalyse: de autobiografie van Femke Halsema

Gerrit Voerman, hoogleraar Nederlands en Europees partijstelsel aan de Rijksuniversiteit Groningen en is directeur Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (DNPP) in Groningen. 

 
Pluche

Nederlandse politici zijn in het algemeen weinig geneigd om hun memoires te schrijven, maar bij de volksvertegenwoordigers van GroenLinks ligt dat anders. Onlangs verscheen Pluche, de ‘politieke memoires’ van Femke Halsema, partijleider van GroenLinks in de periode 2002 tot 2010. Zij zette daarmee een kleine partijtraditie voort. Halsema’s voorganger als partijleider Paul Rosenmöller publiceerde in 2003 vlak na zijn aftreden zijn autobiografie onder de titel Een mooie hondenbaan – ‘het persoonlijke verhaal van 13 jaar Haagse werkelijkheid’. Na hem volgden Farah Karimi over haar jeugdjaren, Wijnand Duivendak over zijn tijd als milieuactivist, en recentelijk Tofik Dibi, die in Djinn vertelt hoe hij als homoseksueel uit de kast kwam. Naast deze autobiografiën verscheen vorig jaar De mythe van het economisme van Jesse Klaver, waarin hij een uiteenzetting van zijn politieke idealen vervlechtte met een beknopte beschrijving van zijn levensloop. Eenzelfde combinatie van persoon en program had Halsema al eens laten zien in Linkse lente, dat in de verkiezingscampagne van 2006 uitkwam.

de autobiografie

Waarom politici van GroenLinks zich relatief vaker dan hun collega’s van andere partijen van het autobiografische genre bedienen is niet helemaal duidelijk. Als het de uitdrukking zou zijn van een wijd verspreide, sterk individualistische mentaliteit binnen hun partij, dan ligt de vraag voor de hand waarom naar verhouding zo weinig D66’ers hun politieke ervaringen te boek hebben gesteld. Hoe dit ook zij, de GroenLinkse terugblikken passen in het patroon dat politici steeds vroeger in hun leven hun memoires schrijven. Waar de autobiografie doorgaans op hogere leeftijd werd geschreven, na de afsluiting van een vaak decennia durende politieke loopbaan, ongetwijfeld met als oogmerk het beeld te beïnvloeden waarmee men de geschiedenis zou ingaan, lijkt zij tegen­woordig voor de hedendaagse (gewezen) politicus als doel te hebben zich in het hier en nu te profileren en een gewenst beeld van zich te creëren. Dat geldt ook voor de openhartige memoires van Halsema: zij presenteert zich als een aanvankelijk aarzelende en onzekere politica, die met vallen en opstaan en veel kritisch zelfonderzoek zich heeft ontwikkeld tot een onafhan­kelijk en zelfbewust maar zeker geen onkwetsbaar politiek leider, die GroenLinks weer op de kaart heeft gezet. Pluche biedt niet alleen politieke memoires, maar ook psychologische zelfanalyse.

Femke Halsema's autobiografie

Om te voorkomen van ijdelheid te worden beticht zoekt de auteur van memoires vaak de aanleiding voor het schrijven ervan buiten zichzelf: anderen bijvoorbeeld zouden er op aan hebben gedrongen. Bij  Halsema is dat weinig anders: voor haar waren het de vele prachtige verhalen die in de Neder­landse politiek verborgen zouden zijn. ‘Het zou goed zijn als politici deze vaker zouden vertellen, om de  democratische cultuur te verrijken en kunstenaars te inspireren om de politiek te verbeelden.’ Of zij met dat laatste zichzelf op het oog had – zij heeft de vorig jaar uitgezonden televisieserie ‘De fractie’ mede bedacht, wordt niet duidelijk. Haar boek levert wel een boeiende en belangrijke bijdrage aan het inzichtelijk maken van de wijze waarop de Nederlandse politiek functioneert, en is in die zin dan ook zeker een aanwinst – meer politici zouden haar voorbeeld moeten volgen. Als gewezen partijleider van GroenLinks vertelt ze van binnenuit over de moeizame debatten in de Tweede Kamerfractie van haar partij over de instemming met het NAVO-optreden in de Kosovo-oorlog in 1999 en in Afghanistan in 2001, over de gesprekken met CDA en PvdA rond de eeuwwis­seling met als doel de mogelijkheden te verkennen van een gezamenlijke regeringscoalitie, en over haar fractie­genote Tara Singh Varma, die veinsde dat zij terminaal ziek was. Natuurlijk is het altijd haar verhaal, haar versie van de waarheid met niet zelden apologetische trekken , maar daarom niet minder interessant. Uitgebreid staat Halsema stil bij de kabinetsformaties van 2006 – toen zij namens haar partij niet thuis gaf – en vooral bij die van 2010. GroenLinks onderhandelde toen met PvdA, D66 en VVD over een ‘paars-plus’ kabinet. Met een scherp oog voor de intermenselijke verhoudingen tekent zij het onderhandelingsproces uit, waarbij de beide betrokken PvdA’ers, partijleider Job Cohen en mede-informateur Jacques Wallage er niet al te goed vanaf komen.

In de beschrijving van deze politieke processen is Halsema op haar best. Daarnaast biedt ze ook gedegen maar wat meer steriele analyses van de opkomst van Fortuyn en het populisme in Neder­land, het belang van de rechtstaat en zo meer, en heeft ze de neiging om uitgebreid stil te staan bij de ontwikkeling van de koers van GroenLinks. Met deze stukken haalt Halsema de vaart uit het boek, ook omdat zij  nog al eens citaten uit eigen werk aanhaalt. Zij wekt de indruk de lezer graag alsnog te willen overtuigen hoezeer zij het destijds bij het rechte eind had.

Een vergelijking met Rosenmöllers autobiografie

Net als in vele andere memoires draait het dus in die van Halsema om haar eigen persoon – wat natuurlijk eigen is aan dit genre. Daarbij spaart zij zichzelf evenwel niet: zo nu en dan leest Pluche als een publieke boete­doening. Zij  analyseert zichzelf soms zo openhartig, dat de vraag zich opdringt wat zij hiermee beoogt. Halsema staat stil bij wat zij zelf als minder positieve aspecten van haar functio­neren beschouwt, zoals haar neiging zichzelf moreel superieur te achten boven andere politici, haar voortdurende staat van verontwaardiging, haar ijdelheid. In dit opzicht is haar verhaal geheel anders dan de autobiografie van haar voorganger Rosenmöller, die zijn publiek nauwelijks deelgenoot maakt van zijn zielenroer­selen. Beide Groen­Links-prominenten hebben wel veel met elkaar gemeen. Na vier jaar Kamerlidmaat­schap werden zij partijleider, beiden zetten met hun partij een nieuwe koers in, beiden boekten daarmee vroeger of later electoraal succes, beiden waren dichtbij regerings­samen­werking (Pluche!) maar realiseerden dat niet, en beiden traden mede daarom terug. Aan zelfreflectie komt Rosenmöller echter veel minder toe dan Halsema. Net als haar heeft hij het ook wel over zijn onzekerheid en nervositeit in de eerste tijd als Kamerlid, maar daarbij blijft het. Tussen de regels door wekt Rosenmöller de indruk als partijleider gelijkmatig en in balans te zijn; aan een diep­gravende psychologische zelfanalyse heeft hij in tegenstelling tot zijn opvolgster dan ook geen behoefte – of het zouden de bespiegelingen moeten zijn over de eenzaamheid van het partij­leiderschap.

Het is bij de vele overeenkomsten niet het enige verschil tussen de autobiografieën van de beide partijleiders. In 2002 is Halsema door Rosenmöller als zijn opvolger naar voren geschoven. In hun feitelijke weergave van de verhouding tussen de oude en nieuwe partijleider doen zich kleine, maar zeer sprekende verschillen voor die gerelateerd kunnen worden aan het respectievelijke beeld dat zij van zichzelf willen creëren. ‘Femke had me direct gevraagd haar bij te staan in die zware tijd [van de verkiezings­cam­pagne, GV] en dat deed ik graag’, aldus Rosenmöller. ‘Paul heeft bij zijn vertrek aange­boden om mij door de eerste campagne heen te helpen’, zo schrijft Halsema daarentegen. ‘Het is een aanbod waar ik aanvan­kelijk dankbaar gebruik van maakte’. Rosenmöller stelt verder dat hij met Halsema en spin doctor Tom van der Lee alle debatten van tevoren en na afloop met Halsema had besproken. ‘De absolute klapper was het slot­debat, waar elke opmerking raak was. Offensief, alert, de juiste toon en ontspannen.’ De lezing van Halsema wijkt daarvan fundamenteel af. Zij heeft de afspraak met Rosen­möller om het slot­debat voor te berei­den afgezegd, omdat ze heeft gemerkt – intro­spec­tief dat zij is – dat zij ‘de pupil blijft die de leermeester wil behagen en er moeite mee heeft om af te wijken van zijn strate­gische keuzes’. Zij moet haar eigen stem vinden, vindt ze, ongehinderd door de raad van haar voorganger, en dat lukt haar zonder zijn hulp in het slotdebat. De betekenis hiervan gaat voor Halsema het winnen van het debat ver te boven: ‘dit moment markeert het begin van mijn leider­schap.’ Terwijl Rosenmöller zich een aandeel leek te willen toe-eigenen in het succes van Hal­sema, be­nadrukte zijn opvolger juist dat zij zichzelf door afstand te nemen van haar voorganger als onafhan­kelijk partijleider kon uitvinden.

In de politieke memoires kruipt het bloed vaak waar het niet gaan kan. Expliciet of tussen de regels door rijst er een beeld op van de politicus, dat niet hoeft overeen te komen met het imago dat die bewust probeert te creëren. Die al dan niet bewuste vorm van zelfrepresentatie vormt inderdaad vaak een ‘verrrijking van de democratische cultuur’; politici kunnen dan ook niet genoeg aange­spoord worden hun autobiografie te schrijven.  Nu Rosenmöller en Halsema hun plicht hebben ge­daan, is het aan Halsema’s opvolger Jolande Sap om die goede GroenLinks-traditie voort te zetten, ook al leidde zij maar kort de partij. Bij het beeld dat Halsema geeft van de crisis waarin GroenLinks na haar vertrek onder haar opvolgster in belandde, zal Sap ongetwijfeld het nodige hebben op te merken.

Femke Halsema, Pluche, politieke memoires, Ansterdam: Ambo/Antos uitgevers, 2016