N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Verbouwingen van het Binnenhof
Diederik Smit is postdoctoraal onderzoeker Geschiedenis van de politieke cultuur aan de Universiteit Leiden.
‘In de acht eeuwen dat het Binnenhof bestaat, is hier alsmaar verbouwd en telkens ging de business gewoon door; ik zou dus niet weten waarom dit nu opeens zo anders zou moeten.’ Met deze woorden reageerde Eerste Kamervoorzitter Ankie Broekers-Knol vorige maand op het voornemen van het kabinet om het gehele Binnenhof vijf jaar lang voor verbouwing te sluiten. Net als veel medewerkers van de Tweede Kamer, voelt de Eerste Kamer weinig voor een vertrek uit het eeuwenoude complex aan de Hofvijver. Liever zou zij het onderhoud gefaseerd laten verlopen, waarbij de gebouwdelen een voor een worden verbouwd en niet alle ‘bewoners’ hun onderkomen voor de gehele periode hoeven te verlaten. Precies zoals het altijd is gegaan.
Hoe ging dat vroeger?
Kijken we naar de geschiedenis van het Binnenhof, dan moeten we Broekers-Knol gelijk geven. Omvangrijke verbouwingen waren de voorbije eeuwen voortdurend aan de orde, maar nooit eerder kwam het voor dat alle bewoners ten gevolge van een verbouwing het complex moesten verlaten, zelfs in de moderne tijd niet. Toen bijvoorbeeld begin twintigste eeuw de gebouwen voorzien dienden te worden van elektrisch licht, telefoonverbindingen en centrale verwarming, besloot men stap voor stap te werk te gaan. Tussen 1910 en 1925 werden achtereenvolgens het ministerie van Binnenlandse Zaken - destijds nog gelegen tussen Torentje en Trêveszaal - het Eerste Kamergebouw, de gebouwen van de Tweede Kamer en het die van Raad van State aangepakt. Hoewel er tijdens deze grootscheepse operatie soms gehele gebouwdelen met de grond gelijk gemaakt werden, bleven de bewoners goeddeels op hun plek. Werkzaamheden vonden zoveel mogelijk plaats tijdens de recessen en in de gevallen dat vervangende huisvesting noodzakelijk was, werd deze gevonden binnen de muren van het complex.
Vergelijkbare oplossingen zocht men wanneer de vergaderzalen van de Kamers toe waren aan onderhoud. Zo week de Tweede Kamer tijdens een ingrijpende verbouwing van haar plenaire zaal in de jaren vijftig, toen onder meer de vloer werd verlaagd, de tribunes werden vergroot en het bekende stenografentrapje werd aangelegd, tijdelijk uit naar de nabijgelegen Ridderzaal. Hier vergaderde zij gedurende enkele jaren, totdat de verbouwing van de eigen zaal voltooid was. Hetzelfde gebeurde midden jaren negentig, toen de zaal van Eerste Kamer enkele maanden voor restauratie en grootschalig onderhoud gesloten werd. Ook toen vonden de vergaderingen tijdelijk in de Ridderzaal plaats: weliswaar in een andere ruimte, maar nog altijd in een historische ruimte op het Binnenhof.
Het levend hart van de Nederlandse politiek
Juist dit laatstgenoemde gegeven speelde bij eerdere verbouwingen van het complex telkens een rol. Enerzijds zagen ministers en bewoners de noodzaak van onderhoud aan de gebouwen in, anderzijds wensten zij niet dat het Binnenhof voor langere tijd leeg zou staan. Het moest een levende plek blijven en het hart van de Nederlandse politiek. Dergelijke argumenten hoor je in huidige discussie weinig. Het lijkt vooral een keuze te zijn tussen ‘de dure’ en ‘de goedkope’ optie; een aanbod dat vooralsnog weinig ruimte laat voor een tussenoplossing. Mochten de voor- en tegenstanders van de huidige verbouwingsplannen elkaar in de komende maanden willen vinden, dan zou het echter raadzaam zijn ook eens naar het verleden te kijken. Als de bouwgeschiedenis van het Binnenhof ons iets leert, dan is het namelijk wel dat er alternatieven te over zijn.