Decentrale overheden en de EU

Marie van Hout, Montesquiue Instituut Den Haag

De relatie tussen de decentrale overheden en de Europese Unie is in steeds grotere mate gebaseerd op tweerichtingsverkeer. De decentrale overheden zijn niet langer alleen de uitvoerder van veel Europese wet- en regelgeving, zij profileren zich ook steeds actiever op Europees niveau om het EU beleid te beïnvloeden én, misschien nog belangrijker, om hun subsidies veilig te stellen. Tijd dus voor een overzicht: hoe steekt de relatie tussen de decentrale overheden en de EU in elkaar?

Regelgeving en subsidies

Ongeveer 70 procent van de Europese wet- en regelgeving wordt door de provincies geïmplementeerd. Het gaat hier bijvoorbeeld om de beleidsterreinen milieu, infrastructuur, landbouw, openbare diensten en vervoer. Ook bij de aanbesteding van projecten krijgen de decentrale overheden te maken met EU regels. Decentrale bestuurders ervaren de Europese wet- en regelgeving soms dan ook als een (ernstige) belemmering in hun beleidsvrijheid.

Er liggen echter ook kansen in Europa voor de decentrale overheden. De decentrale overheden komen in aanmerking voor allerlei Europese subsidies.* Zo werd de herinrichting van de Grote Marktstraat in Den Haag voor 28 procent betaald met EU geld. De herontwikkeling van het chemische bedrijf DSM in Delft kreeg €2.000.000 aan Europese subsidie (46 procent van het totaal). Noordoost Friesland kreeg €3.650.424 om lokale en regionale ondernemingen te stimuleren en het imago van de regio en de publieke voorzieningen in kleine dorpen te verbeteren. Ook de vorig jaar geopende campus van The Hague Security Delta werd voor 34 procent met EU geld gefinancierd.

Oorsprong van de decentrale betrokkenheid

De hierboven genoemde subsidies zijn afkomstig uit het Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling (EFRO). Dit fonds werd in 1975 opgericht en is bedoeld om grote verschillen in economische ontwikkeling tussen de Europese regio’s te corrigeren. In de beginjaren van het fonds had het Europese regionale beleid een sterk intergouvernementeel karakter – subsidies werden bijvoorbeeld uitgekeerd volgens nationale quota waarover afspraken gemaakt werden in de Raad. Het waren daarom voornamelijk de centrale overheden van lidstaten die het regionale beleid bepaalden.

Hier kwam verandering in met de invoering van het ‘partnerschap principe’ in 1988. Het partnerschap principe houdt in dat decentrale overheden betrokken worden bij de totstandkoming van het EU regionaal beleid. Pas na deze belangrijke hervorming kregen de decentrale overheden ook daadwerkelijk wat te zeggen over het Europese regionale beleid. Tevens werd er hiermee, ook formeel gezien, een stap gezet naar een multi-level governance aanpak in de EU.

Het belang van de positie van de decentrale overheden in de EU werd bevestigd door de oprichting van het Comité van de Regio’s in 1994. Dit Comité bestaat uit lokale en regionale vertegenwoordigers en wordt verplicht geraadpleegd door de Europese instellingen op beleidsterreinen die de regionale verantwoordelijkheden raken. Sinds het Verdrag van Lissabon (2009) is het Comité bovendien bevoegd om naar het Europees Hof van Justitie te stappen in het geval dat nieuwe Europese wetgeving niet voldoet aan het subsidiariteitsbeginsel. Het Hof kan vervolgens besluiten de wet in kwestie nietig te verklaren.

De invloed van het Comité wordt vaak in twijfel getrokken, maar de mogelijkheid om naar het Hof te stappen zou de rol van het Comité kunnen versterken. Het middel is tot dusver echter nog niet ingezet - misschien is de afschrikwekkende werking die ervan uitgaat genoeg.

 

  • Een overzicht van alle Europese subsidies in Nederland is te vinden op: www.europaomdehoek.nl.

Dit artikel is verschenen in de Hofvijver van 23 februari 2015.