N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Gemeenteraadspolitiek wordt steeds minder dorpspolitiek
Henri de Groot, hoogleraar Regionaal Economische Dynamiek, Vrije Universiteit Amsterdam
De door het Rijk ingezette trend van decentralisatie van overheidstaken maakt dat gemeenten de komende jaren in toenemende mate verantwoordelijkheid zullen gaan dragen voor taken die idealiter op bovengemeentelijk schaalniveau worden georganiseerd. Er is daarmee een beweging gaande weg van de dorpspolitiek. Het betekent dat gemeenteraden over de gemeentelijke dorpshorizon heen moeten gaan kijken.
Het is dan ook volkomen begrijpelijk en terecht dat gemeenten in deze maanden zo veelvuldig in het nieuws zijn geweest. Er staat wat op het spel. Succesvolle implementatie van op handen zijnde decentralisaties in onder andere het sociale domein zijn cruciaal voor de vele mensen die van het beleid afhankelijk zijn. Veel is echter nog onduidelijk. Wat de uiteindelijke invulling ook zal zijn, veel zal van het rijk en de nieuwe gemeenteraden worden gevraagd in de komende jaren.
Gemeenten zullen zich om de uitdagingen het hoofd te kunnen bieden moeten heroriënteren op hun optimale schaal. In de studie Stad en Land uit 2010 kwam ik met mijn collega’s Gerard Marlet, Coen Teulings en Wouter Vermeulen tot de conclusie dat – grosso modo – de stad te klein is en de provincie te groot. Het ‘jachtgebied’ van de burger is de afgelopen eeuw veel sneller toegenomen dan dat het aantal gemeenten is afgenomen. Het stevige fundament waarop het Huis van Thorbecke is gebouwd kent een beperkt aanpassingsvermogen. Juist in een periode van decentralisatie van taken wringt dat. In een optimaal systeem heeft de stedelijk bestuurder zowel de middelen als de prikkels om dat te doen wat goed is voor de bewoners van zijn stad. Wanneer de stad te klein is, dan is de reikwijdte van stedelijk beleid vele malen groter dan de het gebied waar de kiezers wonen die de bestuurder uiteindelijk op zijn functioneren afrekenen. Prikkels zijn daardoor niet optimaal. Initiatieven om op boven-gemeentelijk niveau samen te werken zijn een logisch antwoord, maar onttrekken zich wel deels aan democratische controle. Nieuwe bestuurders zullen met voorstellen moeten komen om hier een antwoord op te vinden en daarmee de kans op succesvolle implementatie van de decentralisatieopgaven mogelijk te maken.
Een tweede cruciale voorwaarde voor succes is dat het rijk de gemeenten niet alleen de taken geeft, maar ook het vertrouwen om daar naar eigen inzicht invulling aan te geven. De winst die door decentralisatie kan worden bereikt is immers dat er grotere verschillen kunnen ontstaan tussen gemeenten en burgers kunnen kiezen voor die gemeente die het voorzieningenpakket biedt dat het beste aansluit bij zijn of haar voorkeuren. Dat vereist dat het rijk zijn taken loslaat en er op vertrouwt dat gemeenten het beste weten wat hun burgers wensen en daar ook naar zullen handelen. De huidige signalen geven vooralsnog weinig vertrouwen dat het Rijk de kunst van het loslaten voldoende beheerst.
En een derde cruciale voorwaarde is dat gemeenten ook daadwerkelijk de middelen kunnen genereren om aan de wensen van burgers te kunnen voldoen. De recente oproep van burgemeester Jorritsma (tevens voorzitter van de NVG) is dan ook een logische. Ook hier is vertrouwen van het rijk in de gemeenten die hun eigen boekhouding op orde kunnen houden van cruciaal belang. En eveneens dat het rijk voet bij stuk houdt op het moment dat gemeenten in budgettaire problemen komen en gemeenten zelf de problemen op laat lossen.
Er staat met andere woorden nogal wat op het spel. De komende vier jaren zullen moeten uitwijzen of het ingezette beleid van decentralisatie gaat slagen. De kans daarop is in belangrijke mate afhankelijk van de vraag of de decentralisatie naar het juiste schaalniveau zal plaatsvinden en of het wederzijds vertrouwen tussen gemeente en rijk van dien aard kan worden dat de stappen richting grotere belastingautonomie voor gemeenten ook daadwerkelijk gezet gaan worden. De burger verdient niet minder.
Dit artikel verscheen in ‘De Hofvijver’ nr. 39, d.d. 24 februari 2014.